Karl Barth bij links in de verdrukking
Karl Barth bij links in de verdrukking
Hoe komt het dat de als linkse barthiaan te boek staande Ter Schegget toch afstand neemt van de beweging Christenen-voor-het-socialisme? Is CvS uit bathiaans oogpunt gezien, niet zuiver op de graad? Hoe staat het trouwens met de basisbeweging? Bevinden die zich nog in de lijn van Barth?
Deze en aanverwante zaken behandelt dr. Martien E. Brinkman, verbonden aan de theologische faculteit van de Vrije Universiteit te Amsterdam, in onderstaande bijdrage. Hij komt daarin tot de opvallende conclusie dat de bezwaren die uit linkse hoek tegen Barth ingebracht worden, veel lijken op het geschut dat de gereformeerden in de jaren twintig en dertig tegen deze theoloog in stelling brachten.
Dit alles is uitvoeriger te vinden in een boek van dr. Brinkman over de discussie tussen barthianen en neocalvinisten (gereformeerden, zeg maar), dat onder de titel: “De theologie van Karl Barth: dynamiet of dynamo voor Christelijk handen” zeer binnenkort bij Ten Have in Baarn zal verschijnen. De portretten zijn uit dit boek overgenomen en getekend oor drs. Bart Thijs, aanstaand gereformeerd predikant te Ouderkerk aan de Amstel.
In geen ander land in West-Europa is zo fel om de theologie van Karl Barth (1880-1968) gestreden als in Nederland. Met name door toedoen van K. H. Miskotte en O. Noordmans heeft zijn theologie vanaf de tweede helft van de jaren twintig in ons land een grote bekendheid gekregen. Vanaf het begin werd er echter niet alleen in positieve zijn over hem gesproken en geschreven, maar ook in zeer kritische zin.
Vooral de gereformeerden, ook wel neocalvinisten genoemd, hebben Barth en de doorgaans hervormde barthianen fel bestreden. In Barths kritische theologie zagen ze springstof – “dynamiet” schreef De Standaard – onder hun christelijke organisaties.
Ook thans wordt er weer heel wat strijd geleverd over Barths theologie. De recente discussie is wel die in de basis beweging over de vraag of het verstaan van het evangelie voortkomt uit onze levenservaringen of juist de ervaringen onder kritiek stelt. De barthiaans geïnspireerde theologen (Ter Schegget, Breukelman, Zuurmond, enz.) zullen altijd betogen dat onze levenservaringen vanuit het evangelie bekritiseerd en in het beste geval geradicaliseerd moeten worden.
De meer door Kuitert en door Schillebeeckx geëinspireerden zullen daarentegen sterk beklemtonen, dat het evangelie bij ons niet anders ter sprake kan komen – wil het een authentiek evangelie zijn – dan door en vanuit ons eigen leefsituatie. In wezen is het precies dezelfde vraagstelling als in de jaren twintig en dertig tussen gereformeerde neocalvinisten en hervormde barthianen.
Doorbraak
Barth heeft altijd geprobeerd de eigen bestaanservaringen in elk geval theologisch zo veel mogelijk buiten de deur te houden. Het evangelie zet immers ons gehele bestaan onder kritiek. Hoe zouden we dan daarnaar nog kunnen verwijzen als positief aanknopingspunt voor ons geloof? Niet in ons bestaan – zelfs de kerk niet – is toch uitgezonderd van deze radicale kritiek? Barths theologie is altijd bij uitstek
een kritische theologie geweest, die zich scherp afzette tegen allerlei vormden van christendommelijkheid in de kerk of in christelijke organisaties. In als zijn radicaliteit wordt Christus “Woord in de kerk verkondigd en overal waar elders Christus” naam wordt gebruikt ligt het gevaar van bezoedeling van de Christusnaam levensgroot op de loer.
Vandaar dan ook dat Barth en de Nederlandse barthianen, enkele uitzonderingen als Van Niftrik en Haitjema daargelaten, ook altijd fervente tegenstanders van christelijke partijen en christelijke organisaties zijn geweest. Zij vormden ook de stuwende kracht achter een verschijnsel als “Doorbraak” in 1945, toen een groot aantal van christelijke politieke partijen, vooral van de CHU, “doorbraak” naar de SDAP, de latere PvdA.
Basisbeweging
Niets lijkt na het bovenstaande meer voor de hand liggend dan dat links kerkelijk Nederland, deels georganiseerd in de basisbeweging, ook wel kritische gemeenten genoemd, Barths theologie van ganser harte zou omhelzen. Ook hier wil men immers een kritische theologie, die de burgerlijkheid van de kerk en van onze samenleving aan de kaak stelt. Waar kun je dan beter terecht dan bij Barths kritische theologie?
Toch lijkt er zich, als de voortekenen ons niet bedriegen, in toenemende mate een conflict af te tekenen tussen linkse barthianen (Ter Schegget c.s.) en de mensen in de basisbeweging. Het conflict lijkt zich vooral toe te spitsen op de vraag of Gods openbaring in de eerste plaats moet worden verstaan als een steeds weer opnieuw en op verrassende wijze in ons leven inbrekend gebeuren òf als een gebeuren dat als ware oplicht uit ons bestaan. Met andere woorden: waar verwijs je naar als je het over God heb? Kortom, het gaat hier om de tegenstelling tussen een verkondigings- en een ervaringstheologie.
CvS
Deze tegenstelling komt heel scherp tot uitdrukking in een tegen de basis beweging aanleunende beweging als de Christenen voor het Socialisme (CvS). Oorspronkelijk was deze beweging, in de jaren zeventig in de schoot van de Nederlandse Christen Studenten Vereniging (NCSV) ontstaan, sterk barthiaans gekleurd. Totdat er in het CvS-blad Opstand een artikel verscheen van Nijmeegse leden onder de titel “Karl Barth als hoftheoloog van CvS-Nederland?”. Niet alleen van de zijde van deze katholieke leden uit Nijmegen maar ook van de kant van vrouwelijke leden werd gaandeweg in Opstand steeds nadrukkelijker de vraag gesteld welke rol de typisch vrouwelijke ervaringen of de ervaringen van de Latijns-Amerikaanse boeren in hun theologische verantwoording mochten spelen. Zetten die ervaringen je al niet enigszins op het spoor van Gods kritische aanwezigheid onder ons of vallen ook zij evenzeer onder de kritiek van het evangelie als de mannelijk-burgerlijke ervaringen uit het rijke Westen?
Uit een verslag van een vormingsweekend in een van de Opstand nummers blijkt, dat deze vragen bij de CvS(st)ers in het centrum van de belangstelling staan: In de vrouwengroep werd voornamelijk gepraat over de term “ervaring” in de theologie van Karl Barth, een woord dat, zeker vroeger, als rode lap op menige barthiaanse stier werkte. Toch zijn strijd-, onderdrukkingen bevrijdingservaringen van een andere categorie dan die van bij voorbeeld een wandelaar die in een zonovergoten bos Gods aanwezigheid volt. Het zijn specifieke ervaringen, die ook hun parallel in de bijbel hebben.
Maat vol
Voor een aantal van hun voormannen (Zuurmond, Ter Schegget en Breukelman) was met dit beklemtonen van de eigen ervaringen de maat vol. Zij zagen, en zien, hierin weer pogingen om de geschiedenis van één volk of één groep in bijzondere zin te verbinden met aanwijzingen van Gods openbaring en daar kunnen ze niets anders in zien dan het levensgevaarlijke Duitse “Gott mit uns”. Waar zo de menselijke geschiedenis met Gods geschiedenis geïdentificeerd wordt, blijft er voor het evangelie geen enkele mogelijkheid meer over ook die geschiedenis onder kritiek te stellen.
Zuurmond merkte dan ook eens in een interview kritisch ten aanzien van CvS op: “Door Barth en Miskotte ben ik allergisch geworden voor identificatietheorieën, die de Openbaring identificeren met een politieke stroming van dit moment. Die allergie staat haaks op de ervaringstheologie die binnen de CvS nogal opgeld doet. Je hebt ervaringstheologie op hoog filosofisch niveau, zoals bij Schillebeeckx, maar ook een populair type ervaringstheologie. Men meent dan alleen theologische uitspraken te kunnen doen op grond van wat men zelf heeft meegemaakt, hoe men is opgegroeid en uit welke klasse men voortkomt. Natuurlijk zijn die ervaringen belangrijk, al zullen het in Nederland ook vaak kleinburgerlijke ervaringen zijn, waar je je juist los van moet maken. Theologie is in de eerste plaats een kritische wetenschap en zullen dus onze ervaringen onder de kritiek van de Schrift moeten brengen. Het woord Gods moet vrij blijven, omdat het ons moet kunnen richten en oprichten”.
Ter Schegget
Vooral de protestantse Latijns-Amerikaanse bevrijdingstheoloog Bonino, die in Nederland onder meer bekend werd door de Vrije Universiteit hem een eredoctoraat toekende, heeft zich herhaaldelijk kritisch over deze huiver uitgelaten. De terughoudendheid ten aanzien van elke vorm van geschiedenistheologie is zijns inziens de belangrijkste sta-in-de-weg om een nauwe relatie te zien tussen Gods heilsgeschiedenis en de bevrijdingsstrijd in Latijns-Amerikaan. Zowel Bonino als talloze christenen binnen de basisbeweging in Nederland willen de geschiedenis – onze geschiedenis! – niet zien als een groot grijs geheel waarin goed en kwaad op een onontwarbare wijze met elkaar verstrengeld zijn. Zij zijn op zoek naar sporen van Gods aanwezigheid in ons midden. Zij willen iets van God zien, ook als is het dan ook “zien, soms even” (Oosterhuis).
In dit streven ligt, ondanks allerlei inhoudelijke verschillen, een treffende parallel besloten met de gereformeerde kritiek op Barth uit de jaren twintig en dertig. Men heeft Barth altijd verweten te weinig rekening te houden met de concrete weg, die God in de geschiedenis met Zijn volk wil gaan. Al in 1925 merkte een inleider (V. Hepp) tijdens een gereformeerde predikantenconferentie op: “Barth ziet alleen de top van den berg en de diepte van het dal. Van den weg naar boven ziet hij niets”.
In diezelfde tijd beklemtoonde Schilder, de toenmalige “coming man” in de gereformeerde wereld, dat God “niet alleen boven de wereld, vóór de geschapen wereld, onafhankelijk van die wereld is (de verticale lijn), doch óók tòt die wereld ingaat, in die wereld blijft met zijn almachtige en alomtegenwoordige Energie (de horizontale lijn)”.
Tegenover de godsvoorstelling waarin God bij wijze van een blikseminslag steeds weer onverwachts in ons bestaan doordringt (Barth), betoogde Schilder: “God heeft niet alleen bliksemslagen te werpen, die in de horizontale wereld inslaan; Hij gaat ook met wolk- en vuurkolom mèt ons de horizontale kronkelwegen van woestijnen door”.
De gereformeerden hebben altijd benadrukt, dat het in het geloof gaat om “Schrift en Historie”, dat wil zeggen; om het bijbels getuigenis en om het spoor dat getuigenis in onze geschiedenis heeft getrokken. Over dat spoor hoefde wat hen betreft geen onzekerheid te bestaan. Dat was de weg die het calvinistische volksdeel van Nederland door de eeuwen is gegaan. Want – zo sprak men in het eerste artikel van het program van de ARP uit: “De Antirevolutionaire of Christelijk-Historische richting vertegenwoordigt, voor zoveel ons land aangaat, den grondtoon van ons volkskarakter, gelijk dit, door Oranje beleid, onder invloed der Hervorming, omstreeks 1572 zijn stempel ontving.”
Het lag voor de hand dat de barthianen aan deze koppeling van bijbels getuigenis en de feitelijke geschiedenis van een volksdeel vele kritische vragen te stellen hadden. Dient die volksaard, die dan weliswaar onder invloed van de Hervorming tot ontwikkeling mag zijn gekomen, ook niet voordurend kritisch benaderd te worden? De geschiedenis van ons land, onze vaderlandse geschiedenis, is toch niet zo maar met de heilsgeschiedenis te verbinden? Een van hen constateerde dan ook: “Er schijnt in den groei van die volksaard een aparte openbaring gegeven ten zijn, die het wettigt deze volksaard zo zonder enige reserve aan heel een politiek streven ten grondslag te leggen.”
Miskotte
In de wijze waarop de gereformeerden zich het verbond van God met Zijn volk zo concreet onder ons zichtbaar voorstelden, zag Miskotte een geweldige banalisering van het geloof. Immers, zo betoogde hij, “wie op kijkartikelen in plaats van op geloofsartikelen uit is, wordt altijd door wat er zo al te kijk is, in het nauw gedreven”. Ook Noordmans heeft de hang naar zichtbaarheid bij de gereformeerden scherp veroordeeld. Hij signaleerde bij hen een verlangen naar “een bodemvastheid op aarde, die weinig overeenkomt met het levensgevoel van patriarchen, profeten en martelaren”.
Voor de gereformeerden daarentegen leidde Barths theologie tot een dermate grote kritische distantie tot élke vorm van christelijk handelen, dat ze in zijn theologie niet veel meer konden zien dan springstof onder elke poging het evangelie in ons dagelijks leven gestalte te geven. Volgens hen leidde dat uiteindelijk tot vrijblijvendheid en tot schone-handen-politiek. Vooral op dit punt ligt er een treffende parallel tussen de vooroorlogse gereformeerde kritiek op Barth en vele stemmen uit Latijns Amerika en thans ook vanuit de basisbeweging in Nederland. Alleen is er wel dit belangrijke inhoudelijke verschil dat de gereformeerde met hun kritiek op de barthiaanse ontkoppeling van heils- en wereldgeschiedenis de continuering van historisch gegroeide verbanden beoogden en de Latijnsamerikaanse bevrijdingstheologen juist pleiten voor de doorbreking van het historisch gegroeide (on)recht.
Berkouwer
Nu is er de laatste jaren heel wat in de interpretatie van Barth veranderd, niet in de laatste plaats ook bij de gereformeerden in Nederland. Toen Berkouwer in 1936 een zeer kritisch boek over Barth schreef, schijnt – zo deelde Berkouwer eens in een interview mee – Barth met het volgende commentaar volstaan te hebben: “Der Einband war schön” – vrij vertaald: ” d’r zat een mooi kaft om”, maar toen er in 1954 een geheel ander boek van zijn hand over Barth verscheen, staken de barthianen hun waardering niet onder stoelen of banken.
Miskotte constateerde zelfs, dat Berkouwer met dit boek alle Nederlandse barthianen had beschaamd. Zij hadden zo’n boek moeten schrijven.
Niemand zal Karl Barth na wat er zo langzamerhand allemaal bekend is geworden over zijn politieke opstelling, nu nog vrijblijvendheid kunnen verwijten. De strijd om zijn theologie is in Nederland een strijd geweest om de vraag hoe ver God zich met ons doen en laten inlaat en in hoeverre we dientengevolge vanuit onze levensgeschiedenis ook iets van Zijn heil kunnen laten oplichten. Die vragen zijn tot op de dag van vandaag nog steeds actueel. Daarom is het ook nog steeds zinnig de theologie van Karl Barth te bestuderen, naar zijn leerlingen te luisteren en dezelfde vragen te stellen als die onze gereformeerde ouders of grootouders aan Barths adres al stelden.
Door Martien Brinkman
Trouw 26 februari 1983