Tussen al het andere in – Virginia Woolfs portret van een Londense mevrouw
TUSSEN AL HET ANDERE IN – Virginia Woolfs portret van een Londense mevrouw
In 1931 schreef Virginia Woolf (1882-1941) zes ‘essays’ voor het tijdschrift Good Housekeeping die samen een boeiend beeld gaven van het leven in de stad Londen. Zij hield van die stad en dat bleek ook heel duidelijk uit de zes essays.
Vijf van de stukken werden in de jaren ’70 en ’80 herdrukt, maar het zesde stuk was zoek. Onlangs kwam het boven water. Op 11 augustus publiceerde de Guardian het onder de titel ‘Portrait of a Londoner’.
Een eeuw geleden, in 1904, stond in de Guardian de eerste publicatie van Virginia Woolf, een ongesigneerde recensie. Ik weet niet of ze dat bij de Guardian weten, maar ik zal ze het melden. Ik las het in een biografisch overzicht. In dat jaar 1904 overleed haar vader Leslie Stephen, de eerste redacteur van de Dictionary of National Biography, kreeg zij haar tweede ernstige geestelijke inzinking, reisde ze met haar zuster Vanessa en haar vriendin Violet door Frankrijk en Italië en verhuisde zij naar Gordon Square in Bloomsbury.
Virginia Woolf begon haar ‘portret’ aldus: Niemand kan zeggen Londen te kennen als hij niet een echte cockney kent en een zijstraat, terzijde van de straten met de winkels en de theaters. Het huis in de zijstraat wordt getekend. Als je de deur opent kom je in een donkere hal met een nauwe trap. Er is een salon met twee sofa’s aan elke zijde van het haardvuur. Verder zijn er zes leunstoelen. Drie ramen kijken uit op de straat.
Als de ogen gewend zijn aan het halfdonker kunnen we mevrouw Crowe zien. In de winter zit ze in een leunstoel bij het haardvuur en in de zomer bij het raam. Daar te zijn was wezenlijk voor haar en daar schonk zij de thee in.
Dat mevrouw Crowe buiten de stad, op het land, was geboren, was, hoewel vreemd, toch een feit; dat zij soms Londen verliet, in die weken in de zomer als Londen ophoudt Londen te zijn, is ook waar. Maar waar zij heenging of wat zij deed, wanneer zij buiten Londen was, wanneer haar stoel leeg was, het haardvuur gedoofd, niemand wist het of kon het zich voorstellen.
Daar, bij het haardvuur in de winter en bij het raam in de zomer, had zij zestig jaar gezeten, maar niet alleen. Altijd was er wel iemand in de stoel tegenover haar die een bezoek bracht. En het bleef nooit bij één bezoeker. Maria, de gedienstige met de vooruitstekende ogen en tanden, opende de deur en kondigde al gauw een tweede bezoeker aan, vervolgens een derde, en dan een vierde. Mensen van allerlei rang en stand kwamen op bezoek.
Een gesprek onder vier ogen met mevrouw Crowe kwam niet voor en werd door haar ook niet op prijs gesteld. Zij was nooit met iemand intiem. Er was weliswaar altijd een oudere heer in de hoek bij het kabinet. Hij hoorde erbij, als het ware een deel van dat bewonderenswaardige stuk van het 18e-eeuwse meubilair. Maar altijd werd hij aangesproken als meneer Graham – nooit John, nooit William – hoewel zij hem soms ‘beste meneer Graham’ noemde, maar dat was alleen maar om aan te geven dat zij hem al 60 jaar kende.
Mevrouw Crowe wilde geen intimiteit, maar conversatie. Er moesten gesprekken zijn, en die moesten niet te diepzinnig zijn. Mevrouw Crowe hield van gossip. Dat woord gossip is haast niet te vertalen. Niet bedoeld is de ordinaire roddel of achterklap, maar de bedoelde gossip grenst aan kunst. Virginia Woolf zei het zo: ‘The talk that Mrs Crowe liked and inspired was a glorified version of village gossip’. Het dorp was Londen en de gossip ging over het leven in Londen. De grote gave van mevrouw Crowe was dat ze de grote metropool zo klein deed lijken als een dorp.
Zij had informatie uit de eerste hand van ieder toneelstuk, elke film en elk echtscheidingsgeval. Zij wist wie ging trouwen en sterven, wie binnen en buiten de stad was.
Zij had een halve eeuw waargenomen en zo had ze informatie verzameld over het leven van anderen. Mevrouw was zeker geen snob, zij was slechts ‘a collector of relationships’.
Wie werd toegelaten in het huis van mevrouw Crowe, bij voorkeur in de namiddag van 5 tot 7 uur, was lid van een club geworden. Als bijdrage werd van een ieder onderwerpen voor gossip verwacht.
Natuurlijk moest zij wel eens een luchtje scheppen, soms was zij zelfs gast bij een lunch, maar daar kwam zij toch niet tot haar recht. Daar leek zij fragmentarisch en onvolledig. Toen zij ouder werd kwam er praktisch een einde aan de uitstapjes in de buitenwereld. ‘Zij had haar nest zo compact en zo compleet gemaakt dat de buitenwereld geen veer of takje meer kon toevoegen.’ Het was niet meer nodig dat zij haar stoel bij het haardvuur in de winter en bij het raam in de zomer verliet. Haar kennis was in de loop der jaren – niet dieper, want diepgang lag niet in haar lijn – afgeronder en completer geworden. Zij wist veel uit het verleden, zij kon bijvoorbeeld precies vertellen wat de toneelspeelster Ellen Terry bij een bepaalde voorstelling had gedragen en wat die beste meneer Henry James had gezegd bij een bepaalde gelegenheid. Maar zij verwijlde zeker niet in het verleden. Waar het vooral om ging was altijd de laatste bladzij, het moment in het heden. Het plezierige van Londen was dat er altijd iets nieuws was om naar uit te kijken en er over te praten. Je moest alleen maar je ogen open houden en in je eigen stoel zitten van 5 tot 7 uur iedere dag van de week. Als zij met haar bezoekers was, wierp zij telkens een blik over haar schouders door het raam. Elk ogenblik kon er immers iets nieuws gebeuren. Midden in een zin kon zij opeens ophouden als de deur openging en Maria iemand aankondigde. Wie was het? Wat had hij of zij toe te voegen aan het gesprek?
Om Londen te kennen, ook als een plaats waar mensen elkaar ontmoeten en met elkaar praten, waar zij lachen, trouwen, sterven, schilderen, schrijven en toneel spelen, regeren en wetten uitvaardigen, was het van wezenlijk belang mevrouw Crowe te kennen. ‘Het was in haar salon dat de ontelbare fragmenten van de uitgestrekte metropool samen schenen te komen tot een levendig, overzichtelijk, amusant en aangenaam geheel.’
Zelfs Londen kon niet voor altijd mevrouw Crowe in leven houden. Op een dag zat zij niet in de leunstoel bij het haardvuur toen de klok aangaf dat het vijf uur was; Maria opende niet de deur en meneer Graham had zich teruggetrokken. ‘Mevrouw Crowe is dood, en Londen – hoewel Londen nog steeds bestaat -, zal nooit meer dezelfde stad zijn.’
Als je het stuk van Virginia Woolf leest, krijg je het idee dat je mevrouw Crowe hebt gekend. Je zou haar wel bezocht willen hebben om mee te doen met de gossip, gezeten op de sofa, of nog liever op één van de zes leunstoelen en het kopje thee in de hand.
In 1931 was Virginia Woolf een centrale figuur in het literaire leven. In dat jaar schreef zij The Waves, een van haar moeilijkste romans. Haar eerste roman was The Voyage Out (1915) en in 1927 verscheen To the Lighthouse, een van haar bekendste romans. Met haar man Leonard had zij een uitgeverij, de Hogart Press, waar hun eigen werk werd gepubliceerd, maar ook werk van T.S. Eliot (in 1922 The Waste Land), E.M. Forster en Katharine Mansfield.
In A Room of One’s Own (1929) staat een befaamde uitspraak: ‘Een vrouw moet, om romans te kunnen schrijven, geld hebben en een eigen kamer’ (A woman must have money and a room of her own if she is to write fiction). Toen zij haar portret van mevrouw Crowe schreef had zij geld en een eigen kamer.
Michael Bource