Tussen al het andere in – Achter het hek in een streepjespyjama

logo-idW-oud

 

TUSSEN AL HET ANDERE IN – Achter het hek in een streepjespyjama

Over zowel de eerste als de tweede wereldoorlog verschijnen nog steeds boeken, ook romans, die de gemeenschappelijke herinnering voeden en in stand houden, zodat we kunnen herdenken. De laatste roman die ik las over de gruwelen van de concentratiekampen in de tweede wereldoorlog is The Boy in the Striped Pyamas van de Ierse schrijver John Boyne (Londen 2006). Onder de titel staat ‘a fable’. Voor de schrijver is de fabel een verhaal met een moraal, een moraal die herkend, erkend en ter harte moet worden genomen.

‘The Boy’ uit de titel is Bruno, een jongen van negen jaar. Aan het begin van de roman komt Bruno thuis in Berlijn. Het is 1943. Het dienstmeisje Maria is bezig zijn spullen in te pakken, want de familie (bestaande uit vader, moeder, Bruno en zijn oudere zusje Gretel) gaat verhuizen. Bruno wil in zijn vertrouwde omgeving blijven, bij zijn ‘beste vrienden voor het leven’. Zijn protesten halen natuurlijk niets uit. Zijn vader staat op goede voet met ‘de Furie’, zoals Bruno de Führer noemt, en wordt commandant van een concentratiekamp. Consequent spreekt Bruno de naam van het kamp verkeerd uit: ‘Out-With’. De naam Auschwitz wordt niet genoemd. In een interview zei Boyne dat hij geen roman wilde schrijven over Auschwitz, maar over twee jongens aan beide zijden van het hek van een concentratiekamp gedurende de tweede wereldoorlog. In die tijd was er niet één kamp, maar stierven miljoenen mensen in Belsen, Dachau, Buchenwald etc. en ‘elk van die kampen moet levend blijven in de herinnering’.

In de andere woning ziet Bruno vanuit een raam op zijn slaapkamer een onafzienbaar lang hek en achter dat hek mensen in gestreepte pyjama’s. Bruno weet niet wat daar gebeurt. Het kamp is voor hem verboden terrein. Aan zijn vader vraagt hij wie de mensen buiten zijn, de mensen die hij uit zijn raam kan zien. ‘Ah, die mensen, zei vader knikkend en met een lichte glimlach. Die mensen…nou, dat zijn helemaal geen mensen , Bruno.’ (…) Ter nadere verduidelijking laat hij volgen: ‘Tenminste, niet wat wij daaronder verstaan (…). Maar daar hoef jij je niet om te bekommeren. Zij hebben niets met jou te maken. Je hebt helemaal niets met hen gemeen.’ Met het antwoord van zijn vader is Bruno niet tevreden.

Bruno is een naïeve jongen, onbewust van het kwaad en de gruwelen om hem heen. Maar hij heeft een onderzoekende geest. Hij wil later ontdekkingsreiziger worden. Hij gaat op onderzoek uit bij het hek van het kamp. Op een dag ziet hij een jongen aan de andere kant. Het is Shmuel, een joodse jongen uit Polen, ook negen jaar, ja zelfs op dezelfde dag als Bruno geboren. Zij worden vrienden. Voor Bruno is Shmuel ‘zijn beste vriend voor het leven’, een leven dat niet lang zal duren. Bruno brengt eten mee voor Shmuel.

Een gevangene die elke dag groenten komt schoonmaken en moet bedienen bij de avondmaaltijd is Pavel. Op een dag als Bruno uit de schommel is gevallen en zich heeft bezeerd, verzorgt Pavel hem, maar dat mag niet worden geweten. De moeder zegt dat zij Bruno heeft verbonden. Later hoort Bruno van Maria dat Pavel arts was toen er nog geen concentratiekamp bestond. Hij komt steeds meer te weten. Maria bezweert hem dat hij niets zal vertellen aan zijn ouders. Wat hij weet moet hij verborgen houden.

Het type van de sadist is luitenant Kotler. Hij vernedert Pavel en op een dag is Shmuel uit het kamp gehaald om glazen te poetsen. Bruno is verrast hem te zien en geeft hem te eten. Maar dan komt Kotler binnen en door hem verloochent Bruno zijn vriend. Hij ziet weer voor zich dat Kotler een hond doodschiet en Pavel vernedert. Doodsbang voor wat er kan gebeuren zegt hij: ‘Ik heb hem nooit gesproken… Ik heb hem nog nooit van mijn leven gezien. Ik ken hem niet’. Later vraagt Bruno zijn vriendje om vergeving.

In de roman is er één personage dat de rede vertegenwoordigt, de humaniteit en het protest tegen de onmenselijkheid. Dat is grootmoeder. Zij was vroeger zangeres geweest en met de kinderen voert zij toneelstukjes op. Met kerstmis heeft Bruno’s vader zijn mooie uniform aangetrokken en zijn zij naar de kerk geweest. Twee keer komt de kerk voor, maar alleen als gebouw. Grootmoeder weet wat het uniform betekent en waar het voor staat. Zij laat zich het zwijgen niet opleggen. Honend zegt zij dat dit het enige is waarin soldaten geïnteresseerd zijn: ‘Dat je er knap uitziet in je mooie uniform. Je opdoffen en die vreselijke dingen doen’. Woedend loopt ze het huis uit en slaat de deur achter zich dicht. Zij veroordeelt wat er aan de gang is en tracht anderen het kwaad te laten zien waarvoor zij verantwoordelijk zijn. De auteur laat grootmoeder even later sterven. De stem van de humaniteit en van het protest is dan het zwijgen opgelegd. Dan komt voor de tweede keer de kerk voor, als gebouw voor de rouwdienst.

De moeder van Bruno wil weg met de kinderen. Zij krijgt haar zin. Bruno moet afscheid nemen van zijn vriendje. Kort voor het vertrek zal Bruno één keer het kamp binnengaan. Er is een plek in de afrastering waar hij door heen kan. Shmuel heeft gezorgd voor kampkleding, zodat Bruno niet zal opvallen. Hij zal zijn vriendje helpen bij het zoeken van de vader die al dagen vermist is. Maar dan komen soldaten die de mensen bij elkaar drijven, ook de beide vriendjes. Zij komen in een ruimte waar het verrassend warm is. ‘En toen werd de ruimte heel donker en op de een of andere manier, ondanks de verwarring die daarop volgde, merkte Bruno dat hij nog steeds Shmuels hand vasthield en niets ter wereld had hem kunnen bewegen die hand los te laten.’ Bruno wordt niet meer teruggevonden. Een soldaat vindt zijn kleren bij het hek.

De roman eindigt met de woorden: ‘En dat is het einde van het verhaal over Bruno en zijn familie. Natuurlijk gebeurde dit allemaal heel lang geleden en kan zoiets nu niet meer gebeuren. Not in this day and age’. Dat klinkt geruststellend, maar is het niet. Boyne heeft aan den lijve in Ierland de ‘hekken’, de noodlottige scheidingen ervaren. En in onze tijd waren en zijn ze in plaatsen als Zuid Afrika, Kososvo, Srebenica, Rwanda. ‘De volkerenmoord was wellicht het ergste geval van onmenselijkheid dat de wereld ooit heeft gezien, maar ook nu, 60 jaar later, leven we niet in een vredige wereld.’

De roman van Boyne is al in vele talen vertaald. De Nederlandse vertaling is van Jenny de Jonge en uitgegeven door Arena.

Michael Bource