Tussen al het andere in – Over engelen

logo-idW-oud

 

TUSSEN AL HET ANDERE IN – Over engelen

Heel mijn leven heb ik een voorliefde gehad voor engelen. In mijn preken en stukjes duiken ze dan ook veelvuldig op. Sommigen vinden dat een aberratie. Ik waag het toch om aan het begin van het nieuwe jaar en een nieuwe jaargang in deze rubriek te beginnen met engelen. Misschien bent u rond het nieuwe jaar ook met engelen begonnen toen u thuis of in de kerk het lied van Dietrich Bonhoeffer zong, Gezang 398, dat begint met de woorden ‘Door goede machten trouw en stil omgeven…’ en die goede machten keren terug in de laatste strofe: ‘In goede machten liefderijk geborgen…’. Tot de goede machten mogen vast en zeker ook de engelen worden gerekend. Misschien zei de dominee dat ook wel.

In The Guardian las ik een artikel van Karl O. Knausgaard, een Noorse schrijver van wie een boek was verschenen met de titel To Every Purpose Under Heaven. Over het boek stond niets in het artikel, maar van de boekenredactie mocht hij zelf wat schrijven. Knausgaard vertelde dat hij tot voor kort geen belangstelling had voor engelen en ook niet voor religie. Maar dat veranderde, want het komt nog steeds voor dat mensen veranderen. ‘For the next year I was obsessed with angels, read everything I should find about them, and then I wrote a new novel.’ Hij ontdekte dat de engelen zijn verbonden met het goddelijke, maar dat zij evenzeer zijn verbonden met de mensen. Hij had ook kunnen formuleren (en dat was nog beter geweest): De engelen staan in dienst van God en daarom ten dienste van de mensen.

Vanuit zijn verworven kennis stelde Knausgaard voor de lezers van The Guardian een top tien samen van boeken met engelen. Niet alle tien boeken laat ik de revue passeren. The Satanic Verses van Salman Rushdie heeft weliswaar een engel die een belangrijke rol speelt. De engel Gibreel is echter een Indiase filmster. Ik houd niet van dergelijke engelen. Wat Friedrich Hölderlin schrijft over engelen is te diep en te hoog voor deze rubriek. De roman Seraphita van Honoré de Balzac is te obscuur en zijn engel is te onstandvastig. Voor sommigen is hij een jonge man en voor anderen een jonge vrouw. Dat is te verwarrend. In de laatste korte roman van Friedrich Dürrenmat, in het Engels The Valley of Confusion, krijgen we te maken met internationale miljonairs en internationale criminelen, die elkaar afwisselen in een hotel in een klein Zwitsers dorp. En dan zijn er de hemelse machten, maar zij worden bespot. En dat moeten we niet hebben. E.M Cioran is een sikkeneurige man die heel zijn lange leven zelfmoord wilde plegen, maar het toch niet deed. Hij wilde dat er een slachting onder de engelen zou worden aangericht. Hij draagt dus niet bij tot onze kennis van de engelen.

Van de boeken die overblijven wordt het eerst de Divina Commedia van Dante genoemd. De engelen bij Dante zijn verbonden met licht en beweging. Alles in de hemel is in beweging. Dat is in de hel heel anders. In elke kring of cirkel van de hel wordt de beweging minder. Lucifer zelf regeert over een bevroren meer. De hel is immobiliteit. De hemel en de engelen schijnen eindeloos ver verwijderd. En dat is ook zo.
In het eerste Bijbelboek komen de engelen veel voor, vooral de ‘engel des Heren’. Knausgaard vindt de tegenwoordigheid van de engelen in Genesis en in heel het Oude Testament mysterieus. Wanneer werden zij geschapen? Was het toen God zei: ‘Er zij licht’, zoals Augustinus dacht? Of was het vóór de schepping (Hieronymus)? Of hebben zij altijd bestaan en was God nooit zonder zijn engelen (Bellori)? De eerste vermelding van engelen in Genesis is als God cherubim met een vlammend zwaard plaatst bij het paradijs om de toegang tot de boom des levens te versperren.

Veel van de geschriften van Basilius de Grote zijn bewaard gebleven. Een belangrijk werk is de Hexameron, oorspronkelijk negen homilieën over de scheppingsdagen, waarschijnlijk gehouden tijdens de 40-dagentijd van het jaar 378. Basilius was verrukt van de natuur. Hij sprak en schreef in een glasheldere taal. Hij riep een wereld op zoals die voor het eerst werd gezien. Voor het eerst gezien door God? Er staat immers niet alleen dat God sprak maar ook dat God zag. Basilius sprak en schreef over de zon en de maan, over vissen, de kleine en de walvissen, de grote, over bijen en adelaars, paarden en wolven en overal weet hij bijzonderheden te vertellen. Maar aan het einde van het boek ontsteekt hij plotseling in woede. Hij is dan gekomen bij de tekst: ’Laat ons mensen maken, naar ons beeld, als onze gelijkenis’ (of hoe het ook vertaald moet worden). Het probleem is het woordje ‘ons’. Wie zijn ‘ons’ precies? Zeker niet de engelen, schrijft Basilius kwaad, zoals de Joden ons willen doen geloven. Waarom die woede? Dat wordt niet verteld. Wel meer onthoudt Knausgaard ons de clou. Dat zet aan tot verdere studie, maar ik heb Basilius niet bij de hand. Uit andere bronnen weet ik dat Basilius leerde dat niet alleen de gelovigen, maar ieder mens een eigen engel heeft. Hij is daarin erg royaal. En in zijn Liturgie, die tien keer per jaar in de Oosters Orthodoxe kerk wordt gebruikt, ontbreken de engelen niet.

Knausgaard ontdekt engelen in boeken die door anderen onontdekt blijven. Zo zijn de engelen in de roman Pig Earth van John Berger hem niet ontgaan. Berger schrijft met liefde en kennis van zaken over dieren en over het landelijk leven. Zijn roman gaat over de aarde, het hooi, de schapen, de bomen, het dorp en de bewoners. Er is geen engel te bekennen. Maar dan komt er ineens een priester die onverhoeds een opmerking maakt over de engelen en Jacob in Bethel (Gen. 28,10vv.). Ongetwijfeld hadden de engelen vleugels, maar Jakob zag ze niet vliegen. De engelen beklommen een ladder en daalden weer af, stap voor stap, trede na trede. Dat is alles over engelen in de roman, maar aldus Knausgaard, ‘the meaning of the sentence echoes through whatever follows’. De wereld in de roman herinnert op een wonderlijke wijze aan die van het Oude Testament. Er worden geen voorbeelden gegeven. We zullen de roman moeten gaan lezen of herlezen om te zien of het klopt.

Tenslotte wordt Antinous Bellori genoemd. Hij komt als romanfiguur voor in twee romans van Knausgaard. Bellori publiceerde in 1584, in de dageraard van de eeuw der Verlichting, De natuur der engelen. De titel geeft al aan dat Bellori zich niet baseerde op het gezag van de Schriften, maar te rade ging bij een voorwetenschappelijk rationalisme. Voor hem is niet de grote kwestie Augustinus’ vraag: ‘Waar komen de engelen vandaan?’, maar meer: ‘Hoe verdwenen zij van het toneel?’ Met rationaliseren worden de engelen wegverklaard. En daar worden we niet wijzer van.

Michael Bource