Tussen al het andere in – Meesters en leerlingen

logo-idW-oud

 

TUSSEN AL HET ANDERE IN – Meesters en leerlingen

Het laatste boek van George Steiner is Lessons of the Masters. Het is gebaseerd op zijn Eliot Norton-lezingen in Harvard. Het boek is al vertaald in het Nederlands door Martine Vosmaer en Karina van Santen en uitgegeven door De Bezige Bij, Amsterdam. De Nederlandse titel van het boek is Het oog van de meester.

Het onderwerp van leermeesters en leerlingen heeft Steiner altijd geboeid. Hij was en is zelf een leerling die zijn meesters altijd in ere houdt. Zijn eerste leermeester was zijn vader, een bankier die al spoedig begreep dat Joden niets goeds hadden te verwachten van de nazi’s. Zelf is George Steiner al vijftig jaar leermeester van velen

Steiner is een kenner van de cultuur en een hoeder van de traditie. In een recensie in het Reformatorisch Dagblad schreef Tjerk de Reus dat Steiner dezelfde inborst heeft als de Nederlandse cultuurkenner Kees Fens. En inderdaad, ook Fens kan beschouwd worden als een kenner en hoeder van de Europese traditie.

Steiner moet je niet alleen lezen, maar je moet hem ook horen en zien spreken als meester. Ik heb hem eenmaal in levenden lijve gezien in Cambridge en ik zag dat hij klein is van gestalte. Meermalen is hij te zien geweest op de Nederlandse televisie. Als hij spreekt laat hij telkens het puntje van zijn tong zien. Een vluchtig moment komt dat puntje te voorschijn uit zijn linker- of rechter mondhoek. Hij volgt even met zijn tong de door hem gesproken woorden. Heel even. Dan laat hij de woorden los om ze in vrijheid hun gang te laten gaan. In zijn boek zegt hij dat de zoektocht naar begrip huist in het levende woord, het directe contact waaraan Emanuel Livinas het hermeneutisch primaat heeft gegeven.

De meesters zijn betrokken bij de kennisoverdracht. Kennisoverdracht is een geheimzinnig proces. Maar kennisoverdracht gaat gepaard met nog wat anders. Er is omgang tussen meesters en leerlingen en door die omgang ontstaat er een band.

De grote voorbeelden voor Steiner zijn Socrates en Jezus. Zij hadden leerlingen, discipelen en zij werden verraden en stierven. Beiden hebben geen snipper papier nagelaten. Steiner citeert een anecdote over Jezus: ‘A fine teacher, but didn’t publish’.

Wat de meesters leren kan buiten de kring van leerlingen als bedreigend en gevaarlijk worden ervaren. De meesters stimuleren niet alleen, maar schokken ook. Dat laatste behoort ook tot de ‘lessons’. Er moet ook gewaarschuwd worden en bijtijds. Met wat geleerd wordt moet de barbarij tegengegaan worden. We leven in een tijd dat het ‘fascisme van de vulgariteit’ de toekomst van het leren bedreigt. Het is de zorg van Steiner dat de heilzame veranderingen en hervormingen verdwijnen in een tijd van onverschilligheid of dat het leren verwordt tot alleen maar een technisch kunnen. Of nog anders: het gevaar dat het leren en het weten alleen meer eenzijdig in dienst komt te staan van de economie, van het ‘marktgebeuren’. In een interview zei Steiner: Bij goed onderwijs wordt je een handlanger van een transcendente mogelijkheid, maar slecht onderwijs, onderwijs dat omtrouw is aan zijn roeping is, bijna letterlijk, moorddadig en, bij wijze van een metafoor, een zonde. Tegen het einde van zijn boek schrijft hij: ‘Ik zou het tijdperk waarin wij leven het tijdperk van de oneerbiedigheid willen noemen…Bewondering, laat staan achting, zijn uit de mode geraakt. We zijn verslaafd aan afgunst, laster, nivellering. Onze idolen moeten lemen koppen tonen. Waar wierook opstijgt, gaat die naar atleten, popsterren, geldwolven of misdaadkoningen. Het soort beroemdheid dat langzamerhand ons mediabestaan doordrenkt, is het tegengestelde van fama. Met miljoenen het shirtnummer van de voetbalgod of het kapsel van de zanger dragen is het tegengestelde van leerlingschap’.

Steiner schrijft ook – en dat was te verwachten – over volgelingschap, leerlingschap in het jodendom. De tradities van het onderwijs zijn daar verbijsterend gevarieerd. Talloze verhalen over meesterschap en leerlingschap doen de ronde. Zonder onderwijs is bet jodendom ondenkbaar, en Steiner citeert hier Saul Bellow, want – en ook dat wordt ons telkens duidelijk gemaakt; ook en juist de dichters en schrijvers en andere kunstenaars behoren tot het gilde van de meesters. Zeker mag ook niet vergeten worden dat overal ‘in de chassidische en rabbijnse wereld het huis van studie ook het huis van gebed’ is.

Lesgeven en les ontvangen, het behoort bij het joodse leven. En Steiner zegt waarom dat zo is. ‘De onophoudelijke dialoog tussen God en de jood heeft, sinds Abraham, elk aspect vertoond van de relatie tussen een Meester en een volk dat aanbiddend, muitend, gehoorzaam, recalcitrant maar bovenal vragend van aard is. De thora, die via Mozes is overgebracht, de psalmen die David werden ingeblazen, en de profetieën en spreuken vormen een syllabus, een handboek voor dagelijks onderricht en gebruik. De jood wordt voortdurend aan onderzoek onderworpen, in een betekenis die afwijkt van het axioma van het “onderzoeken van het leven” bij Socrates. Zijn scholing duurt zijn hele leven.’ Er is een didactische relatie met de reikwijdte van de dialoog.

Ook de psalmen als deel van de syllabus, een handboek voor dagelijks onderricht en gebruik! Over psalmen, die van 73 tot 106, schreef Willem Barnard een boek dat onlangs is verschenen en de titel draagt Psalmgetier-Gepeins bij psalmen, een uitgave van Meinema in Zoetermeer en Pelckmans in Kapellen (België). In het exemplaar dat hij mij ten geschenke gaf schreef hij mijn naam, de datum van het geschenk en de woorden ‘om mee te tieren’. Het muiten en het recalcitrante in het citaat van Steiner vat Barnard samen met het woord ‘tieren’. In het eerste hoofdstuk schrijft hij over de psalmen: ‘Er is veel aanbidding. Er is ook veel getier’.

Als lezer en overdenker van de psalmen deelt Barnard ook in het meesterschap, het meesterschap met ‘de bezieling van de schoonheid die paart met de waarheid’. Toen ik het geschonken boek opende, viel mijn blik eerst op woorden over Calvijn, een van de meesters in de geschiedenis van de kerk: ‘Het was een briljant idee van Calvijn, de psalmen berijmd in strofevorm te laten zingen. Hij gaf daarmee de psalmen terug aan het volk’.De psalmen zingend hebben we elkaar al eeuwen onderwezen. We moeten daarmee doorgaan.

Michael Bource