Tussen al het andere in – Kerstfeest, het feest van de zaligmakende genade Gods
TUSSEN AL HET ANDERE IN – Kerstfeest, het feest van de zaligmakende genade Gods
Een van de geschenken voor mijn verjaardag was een boekje over de Stevenskerk in Nijmegen. Onder de afbeeldingen in het mooie boekje waren ook twee ‘tekstborden’. Deze houten borden met bijbelteksten hangen tegen twee pijlers van het schip. In het bijzonder trof mij het bord tegen de zuidelijke pijler met de tekst ‘De salichmakende ghenade Gods is verschenen allen menschen’(Titus 2, 11). Het bord dateert van 1617. Dat jaartal staat onder op het bord (zie afbeelding). De Statenvertaling, die twintig jaren later gereed kwam, gebruikt bijna dezelfde woorden. De vertaling van het NBG geeft: ‘Want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen’ en Pieter Oussoren in de Naardense bijbel vertaalt: ‘Want verschenen is Gods genade als redding voor alle mensen’. In het oude Missale Romanum en in andere leesroosters wordt Titus 4, 11-14 aangegeven als epistellezing voor de kerstnacht(mis)dienst. Kerstfeest, het feest van de zaligmakende genade Gods en wel voor alle mensen!
Het jaartal 1617 riep mijn verbeelding wakker. Mijn verbeelding is gemakkelijk wakker te roepen. Het jaar 1617 is een jaar voordat de Synode van Dordt begon waar werd bepaald hoe men moet denken over de predestinatie. Bij deze synode waren ook afgevaardigden uit het buitenland aanwezig. John Hales, de chaplain en secretaris van de Engelse ambassadeur Sir Dudley Carleton, was daar regelmatig aanwezig. Hij moest aan de gezant verslag uitbrengen van wat er werd gezegd en besloten De gezant stelde dan onmiddellijk koning Jacobus op de hoogte, die meende dat hij veel van theologie wist. Hales kon zich in het Nederlands behelpen, maar vroeg toch of hij zijn knecht mocht meenemen naar Dordt, al was het maar om hem daar de weg te wijzen. John Aubrey in zijn Brief Lives noemt hem een ‘pretty little man’. Hales was een ‘wandelende bibliotheek’, een wonder van geleerdheid en een vraagbaak voor velen. Buiten hem om en tegen zijn zin zagen publicaties van hem het licht. Zelf publiceerde hij de verhandeling Schism and Schismatics, een pleidooi voor verdraagzaamheid. Dat pleidooi viel bij Laud, de aartsbisschop van Canterbury niet in goede aarde. Maar Laud moest zwichten voor de argumenten van Hales in zijn verdediging. In Dordt kreeg hij een weerzin van het gekrakeel over de predestinatie. Naar zijn eigen zeggen had hij ‘goodnight to Calvin’ gewenst. Dat betekende echter niet dat hij ‘good morning’ zei tegen Arminius. In Nederland waren eveneens vele predikante die noch gomarist noch arminiaan waren. Het is trouwens toch bespottelijk om je te noemen naar een meneer of mevrouw.
Ver voor 1618 werd er al veel getwist over de predestinatie, ook in Nijmegen. In de discussies werd vaak het aantal mensen dat behouden zou worden en dat niet behoorde tot de ‘massa perditionis’ steeds geringer. Ik stelde me voor dat een van de Nijmeegse predikanten zich ergerde. Hij ging er tegen in, maar het hielp niet. Toen stelde hij voor aan de kerkenraad en aan de vroedschap om in de kerk een bord aan te brengen met de tekst van Titus 2 vers 11. De woorden ‘allen menschen’ springen naar voren op het bord. De kerkmensen liepen langs het bord en zij wezen elkaar op de woorden. In één van de kerstdiensten van het jaar 1617 preekte de predikant over de tekst. Hij zei: ‘Zoals u hebt gezien hangt deze tekst sinds kort aan de zuidelijke pijler. U hebt het kunnen zien toen u de kerk bent binnengekomen, Maar nu moet u de tekst ook horen, een ieder van u, want een ieder van u is bedoeld. Van de zaligmakende genade is niemand van u uitgesloten. Toen Jezus werd geboren, is de zaligmakende genade verschenen, ja Hij is de zaligmakende genade Gods in persoon.’
Dat stelde ik me voor, maar toen dacht ik: Misschien is het wel totaal anders en was de Nijmeegse predikant een steile calvinist. Ik vroeg mijn neef, een oomzegger (en hij zegt ook werkelijk oom) en historicus om nadere gegevens. Hij heeft geruime tijd in Nijmegen gewoond en is in de nabijheid van die stad gebleven. M’n neef schreef mij dat ik waarschijnlijk wel op de goede weg was met mijn voorstelling van zaken. In 1617 waren er drie predikanten in Nijmegen, Livius, Leflerus en Coetsius, en alle drie waren niet bepaald de richting van de contra-remonstranten toegedaan. Er waren echter kerkgangers die de voorkeur gaven aan een uitgesproken contra-remonstrants predikant. Onder hen was de zuster van prins Maurits, die verblijf hield op het kasteel van Wijchen. Er was een ds. Damman uit Zutphen die vaak in Nijmegen kwam preken. Men wist dat hij contra-remonstrant was en hij trok grote scharen, ook omdat hij welbespraakt was. De kerkenraad zag dat met lede ogen aan en op een gegeven ogenblik mocht Damman niet meer in de Stevenskerk voorgaan. Later moest men hem toch weer toelaten. Ds. Coetsius liet het er toen niet bij zitten en met anderen vormde hij een kordon rondom de preekstoel (nog de ‘roomse’ preekstoel; in 1640 werd deze vervangen door een geheel nieuwe in renaissance-stijl die er nu nog is) om Damman de opgang te beletten. Zoals dat gelukkig dikwijls gaat, kwam men tot een vergelijk. Maar toen vond er een ‘machtsgreep’ plaats; de vroedschap werd aangevuld met louter Arminianen. Dat ging te ver. Prins Maurits greep in. De meeste raadsleden werden afgezet en de drie predikanten uit hun ambt ontheven. Dat was in 1618.
Ds. Damman was geen fanatieke man. Hij kwam later op voor de drie predikanten. In een synodevergadering verklaarde hij de predikanten van Nijmegen nooit iets anders te hebben horen verkondigen dan de Waarheid. De drie predikanten keerden in 1623 terug ‘tot den schoot der kercke’, maar zij kwamen niet terug in Nijmegen. Een van hun opvolgers was ds. Johannes Smetius, een belangrijk man, die veel voor de kerk en de stad heeft betekend.
De drie predikanten moesten het veld ruimen, maar het bord met Titus 2, 11 bleef. De woorden bleven hun geldigheid behouden.
Tegen de noordelijke pijler hangt het andere bord dat dateert van 1693. Het toont een vers uit het evangelie van Lucas (5, 22): ‘Ick en ben niet ghekomen om de rechtveerdige te roepen maer de sondaers tot bekeeringe’. In de evangeliën lezen we meermalen dat Jezus zegt waartoe Hij is gekomen. Dergelijke teksten, waarin Jezus spreekt over het doel van zijn komst, een komst die begon met een geboorte, kunnen ook heel goed in de advents- en kersttijd worden gelezen.
Michael Bource