Tussen al het andere in (Kinderen in de oorlog)

logo-idW-oud

TUSSEN AL HET ANDERE IN – Kinderen in de oorlog

Zestig jaar geleden kwam er een einde aan de oorlog. Er waren toen kinderen die niet wisten wat vrede betekende, omdat ze in de oorlog waren geboren of zo kort voor de oorlog dat ze niet bewust het leven in vredestijd hadden beleefd. Er waren ook kinderen die nauwelijks bemerkten dat de oorlog was geëindigd. In nummer 4 van deze jaargang schreef ik over de Poolse schrijver Ryszard Kapuscinski die een jongetje van zeven jaar was toen de oorlog begon. Hij kon zich het begin van de oorlog beter herinneren dan het einde. De tijd en de plaats van het begin stonden helder gegrift in zijn geheugen. In de oorlog had hij geen schoenen en nog lang na het einde bleven de schoenen hem onthouden. En niet alleen de schoenen, ook een tehuis en een echte school met deuren en ramen, met schriften en boeken. Gelukkig waren er ook kinderen die spoedig merkten dat er wel wat was veranderd en die konden uitkijken naar nog meer goede veranderingen.

Het maakte heel wat uit waar je als kind was in de oorlog. In Polen was het anders dan in Nederland en in Engeland weer anders dan in Nederland en Polen. En in de kampen totaal anders dan op het platteland van Friesland. Maar de oorlog was overal.

Kort voordat de oorlog uitbrak werden duizenden joodse kinderen naar Engeland gebracht waar ze een onderkomen vonden bij vreemde mensen, die vaak heel goed voor hen waren. Het waren echter niet hun ouders. Hun liefde en zorg moesten zij ontberen. Wanneer zij niet werden getroffen door oorlogshandelingen kwamen zij heelhuids de oorlog door, maar dat kon in de meeste gevallen niet gezegd worden van hun ouders en andere familie. Wat een leed en ellende stond ze na het einde van de oorlog te wachten!

Kinderen speelden oorlogje. In Engeland speelden de jongens dat zij bij de invasie van de Duitsers met hun katapulten de vijanden zouden doden. En zij keken naar de oefeningen van de Home Guard, waar ze hun niet helemaal gezonde oom of zelfs hun opa met een oud geweer zagen exerceren.

Tijdens de grote luchtaanvallen van de Duitsers op Engelse steden, vooral Londen, moesten de kinderen met moeder of tante naar de schuilkelders of de stations van de Underground. Daar sliepen zij dan.

Om de hevige bombardementen werden in Engeland veel kinderen naar elders gestuurd. Stadskinderen kwamen terecht op dorpen en boerderijen, in een volstrekt vreemde wereld, met vreemde mensen die een ander Engels spraken. Over die kinderen en hun avonturen is veel geschreven, niet alleen in wetenschappelijke studies, maar ook in romans.

Ook werden kinderen gestuurd naar de VS en andere gebieden waar Engels werd gesproken. Dat waren vaak de kinderen van rijke ouders. Het werd ‘running away’ genoemd, en zo noemde ook Winston Churchill het. Hij zag het met lede ogen aan en gromde. Maar er waren ook instanties die niet-rijke kinderen hielpen om uit te wijken. Jessica Mann (zij schreef onlangs Out of Harm’s Way) vertelt dat haar joodse ouders, die uit Berlijn waren gevlucht, haar naar de VS konden sturen, naar tante Sadie. Nadat de oorlog was uitgebroken, maar vooral na mei 1940, werden een tijd lang in Engeland zulke ouders beschouwd als ‘enemy aliens’, vijandelijke vreemdelingen. Een absurde situatie. Je vlucht voor de nazi’s en dan zien ze je als vijand en word je gevangen gezet. Het duurde soms lang voordat men ‘zuiver’ werd bevonden en de plaatsen van detentie, bijvoorbeeld het eiland Man, kon verlaten.

Over het leven van kinderen in oorlogstijd, ver van hun ouders, schreef Michael Frayn in zijn mooie roman Spies. Er is ook het vrolijke en geestige verslag over de evacués van Evelyn Waugh in zijn Put Out More Flags. In 1968 kwam B.S. Johnson met zijn voortreffelijke The Evacuees. Maar er is daarover nog veel meer te vinden, te veel om hier op te sommen.

De meeste oorlogswinters waren koud en de brandstof was streng gerantsoeneerd. De winterse kou komen we herhaaldelijk in de literatuur tegen, bijvoorbeeld in Enigma van Robert Harris. Al lezend voel je de kou; zelfs de mensen die de codes van de Duitsers trachten te breken klaagden over de kou. Overal liepen kinderen met rode neuzen en met mutsen diep over de oren getrokken.

In vele oorlogsgebieden werd honger geleden. In ons land was er in 1944/45 de hongerwinter, vooral in Amsterdam. Er werden kindertransporten georganiseerd. Kinderen uit de stad gingen naar Friesland, Groningen, Overijssel en Drenthe. Dat was toen heel ver. De reis was moeilijk en duurde lang. Maanden lang hoorden kinderen niets van hun ouders en ouders niets van hun kinderen.

Toen zestig jaar geleden er een einde kwam aan de oorlog kwamen de kinderen niet onmiddellijk terug. Het was zo’n chaotische tijd. Er was nauwelijks vervoer. Maar gaandeweg werden ouders en kinderen herenigd. Dat was de eerste tijd wennen. Het leven in het Noorden van ons land was anders dan in de stad. Het leven op de boerderij anders dan het leven op de Overtoom.

In Engeland waren steeds minder kinderen naar Amerika en de Engels sprekende gebieden vertrokken nadat een schip met kinderen was getorpedeerd. Die er waren kwamen in 1945 terug in het nogal vieze Engeland dat veel schade had opgelopen. De kinderen waren veel dikker dan andere kinderen, met blinkend witte tanden en meestal hadden ze uitstekend onderwijs genoten. Zij hadden een wonderlijke periode van scheiding achter de rug, maar – zo schrijft Jessica Mann in haar boek – kinderen zijn ‘veel te veerkrachtig om hun leven te laten verwoesten door zoiets als een wereldoorlog’.

In de oorlog die zestig jaar geleden eindigde, vochten geen kinderen. Dat zou veranderen, want naast vooruitgang is er veel achteruitgang. We hebben nu kindsoldaten, kinderen die slachtoffer zijn van de oorlog en zelf slachtoffers maken.

In 1945 kwam een einde aan de wereldoorlog, maar niet een einde aan oorlogen. Sinds 1998 – om maar eens een jaartal te noemen – kwamen meer dan drie miljoen mannen, vrouwen en ook kinderen om het leven. Er is gezegd en vastgesteld dat kinderen recht hebben op leven, liefde, zorg en vrijheid. In een oorlogssituatie worden die rechten vrijwel altijd geschonden.

Michael Bource