Tussen al het andere in (Het eerste kerstnummer)

logo-idW-oud

TUSSEN AL HET ANDERE IN – Het eerste kerstnummer van In de Waagschaal, 60 jaar geleden

Nummer 12 van 22 december 1945 was het eerste kerstnummer van In de Waagschaal, het was ook het eerste kerstfeest na de bevrijding. In het gedicht ‘Kerstmis 1945’ herinnerde Hein de Bruin aan dit feit in de eerste regel: Kerstfeest voor ’t eerst na vijf benauwde jaren. Het was een echt kerstnummer met artikelen over het kerstfeest en het was rijk geïllustreerd met gravures en foto’s. Later in de tijd was het net of de redactie zich geneerde voor het kerstfeest. Daar had de redactie in 1945 volstrekt geen last van.

Het waren lange artikelen en de redactie onderschatte niet het bevattingsvermogen van de lezers. Lange artikelen op grote bladzijden met vier kolommen!

Drie kerstgedichten waren opgenomen; naast het gedicht van De Bruin een ‘Kerstlied’ van M. Revis dat alle ruimte kreeg, een hele pagina, met naast het gedicht een moderne gravure; het derde gedicht van G. van Straaten heette ook ‘Kerstmis 1945’.

Het eerste artikel – het hoofdartikel, want het eerste artikel was toen het hoofdartikel- was van D. Tromp met de titel ‘Het Woord is vlees geworden’. Aan de voorpagina had Tromp niet genoeg, hij had ook nog een groot gedeelte van de volgende pagina nodig. Later, na zijn dood, werd het artikel opgenomen in Verbond tegen het lot (Amsterdam 1949) en het beslaat dan iets meer dan zeven pagina’s. Tromp begon zijn artikel met de woorden dat we worden overstelpt en neergeworpen door de veelheid van gebeurtenissen en feiten. Ook toen! ‘Temidden van dit gebeuren is iets gebeurd dat geheel alleen staat: het is gebeurd, dat het Woord is vlees geworden’. En daarom: ‘Ik weet dat ik niet alleen ben’… Twee jaar na zijn artikel in het kerstnummer van 1945 vierde Tromp zijn laatste kerstfeest op aarde. In het Ten Geleide van Verbond tegen het lot schreef K.H. Miskotte: ‘Hij vierde nog het feest van Jezus’ geboorte bewust en innig mee’. Dat kon je toen nog doen. Tromp schreef ook nog een kort artikel over ‘de tweede dag’.

Luther schreef over het Magnificat en dat behoort, zoals J.M. Hasselaar mij eens toevertrouwde, tot het mooiste dat hij heeft geschreven. Voor het kerstnummer vertaalde K.H. Miskotte een gedeelte, maar hij schreef ook een lang artikel over de Annunciatie. Uit dit artikel twee citaten: ‘De aankondiging aan Maria, een zuiver beeld van hetgeen op ons Kerstfeest geschiedt’ en ‘De Aankondiging is in iedere rechte prediking, indien het God behaagt, voor het eerst of bij vernieuwing’.

Karl Barth was aanwezig met een artikel, ‘Overleggingen aangaande het Kerstfeest’. Hij vond het heel natuurlijk en begrijpelijk, dat we allen bij het woord ‘kerstfeest’ het eerst denken aan een aantal aangename en vrolijke dingen. Maar je kunt bij die aangename en vrolijke dingen alleen niet blijven staan. ‘Waar ik met mijn betoog heen wil is dit: het Kerstfeest is het Christusfeest. Als het dat is, dan mag het gerust – laat ik dat maar dadelijk zeggen – gevierd worden op de ons allen zo dierbare en traditionele wijze en in de ons allen zo dierbare en traditionele vorm, zonder dat we grijze haren hoeven te krijgen vanwege deszelfs oorspronkelijk-heidense karakter. Dan mag het gerust hopelijk óók met de christelijke traditie en gewoonte worden aangevuld, zonder dat wij ons zelf nu dadelijk vanwege de barsten en scheuren in die traditie en die gewoonte voor huichelaars hoeven uit te maken of te laten uitmaken. Het Christusfeest ware de rechtvaardiging van het Kerstfeest in heel de –wereldse en christelijke – problematiek, waardoor het is omgeven.’

Een ongesigneerd artikel ging over ‘Bethlehem, de stad Davids’, met foto’s van de Geboortekerk. Het partijbestuur van de S.D.A.P. had verzocht met kerstmis geen vergaderingen te beleggen. Slotemaker de Bruine zag daarin een nieuwe ‘ontmoetings-mogelijkheid’. De vrije kerstdagen werden altijd gebruikt voor een ‘politieke wapenschouw: de kerstvergaderingen met de kerstrede van Troelstra waren hoogtepunten in het politieke leven der sociaal-democratie’. Maar tegelijk was het een slagboom tussen de partij en de ‘kerkelijken’. Die slagboom werd door het partijbestuur weggehaald.

K.H. Kroon schreef over het ‘Ave Maria’. In dit artikel keerde hij zich tegen de rooms-katholieke leer aangaande Maria. En dan is daar ‘de prediking van de enige troost, de prediking van het kerstevangelie veranderd, ondanks alle goede bedoelingen, in haar tegendeel. De belijdenis van de wonderbare geboorte van Christus uit Maria, waarin Hij zich gemaakt heeft tot het ware zaad van David, zijn broederen in alles gelijk, uitgezonderd de zonde, (…) is hier verduisterd. Alle verbinding met het Oude Testament is hier verbroken. Wij zijn hier in een wereld van heidense idealen’. Ook schreef Kroon een klein artikel, ‘de geboren koning der Joden’, dat aldus eindigt: ‘Laat ons het vooral in deze tijd niet meer vergeten: Jezus is niet maar de gekruisigde Koning der Joden, maar Hij is veel eerder dan dat: de geboren Koning der Joden’.

In ‘Indonesië en het vrede op aarde’ was F. Harahap aan het woord. Bij zijn artikel was de Willemskerk afgebeeld in wat toen nog Batavia heette. Harahap vroeg zich af: ‘Zal Indonesië nu eens zijn reeds zo vurig begeerde vrijheid verkrijgen? Als Indonesiër hoop ik van ganser harte, dat het nu eindelijk eens gelukken zal’. Het zou gelukken, zoals we weten, maar niet dan na strijd.

In ‘Een schone, stille nacht’ blikte N. van Schouwenburg terug op de kerstfeesten in zijn leven en in de geschiedenis van de wereld, en in ‘Het laatste Kerstmaal’ bracht Jan H. de Groot de kerstfeesten tijdens de bezetting in herinnering. En daarin kreeg het lot van Joden een grote plaats.

Er waren niet alleen artikelen over kerstfeest. Buskes schreef over een boekje dat pas was verschenen: ‘In memoriam dr. Jan Koopmans’, met de woorden die Tromp had gesproken bij de begrafenis en met drie gedichten die Inne de Jong had geschreven bij het sterven van Koopmans.

Johan Winkler kwam met berichten uit de oecumene, vooral uit Engeland (‘De Engelse kerk en de wereld’). Ook wijdde hij een klein artikel aan het overlijden van Leonhard Ragaz. Hij had ontdekt dat er een Duitse uitgave was verschenen van de autobiografie van Kaj Munk (Fragment eines Lebens). Drie jaar later, in 1948, zou deze autobiografie, door Winkler uit het Deens vertaald, verschijnen bij de Arbeiderspers in Amsterdam, met de titel Het voorjaar komt… In november 1945 was in Neurenberg het proces tegen de oorlogsmisdadigers begonnen. Slotemaker schreef erover.

Het kerstnummer was een dubbelnummer. Op 29 december 1945 zou er geen nummer verschijnen (IdW was lange tijd een weekblad!). Daarom schreef Buskes ‘Aan het einde van het jaar’. Het was het einde van een veelbewogen jaar.

Toen het einde van dat jaar was gekomen, wilde Buskes wat rust nemen, maar er moest een artikel komen voor het nummer van 5 januari 1946. ‘Ik moest een artikel schrijven’. Maar wat zou hij schrijven? Het werd ‘Nabetrachting op het kerstfeest’. Hij had het erg druk gehad. Bezoeken die niet meer wachten konden, moesten worden gebracht. Op 18 december moest hij spreken toen de dertien slachtoffers van het eerste Parool-proces in Overveen werden begraven. ‘Het was een aangrijpend gebeuren.’ Ter voorbereiding van het kerstfeest was er op 20 december een grote samenkomst in de Funenkerk, de kerk van ‘de gereformeerde broeders die 2400 mensen bevatten kan’. Een dag later, op vrijdag 21 december stond hij op de preekstoel van de Westerkerk, waar Buskes het liefste preekte. Het was ‘Tot Heil des volks’ dat de mensen daar deed samenkomen. Op zondag 23 had hij moeten voorgaan in de Amstelkerk. De Amsterdamse Bestuurdersbond had hem echter uitgenodigd om in Tuschinski voor de leden van het NVV een woord over de betekenis van het kerstfeest te zeggen. Zijn dienst in de Amstelkerk deed hij over aan een collega en zelf sprak hij voor ‘een uitverkocht huis’ met volstrekt buitenkerkelijke arbeiders. Op kerstavond had hij, samen met ds. Dönzelmann, dienst in de Muiderkerk, een dienst van zijn commissie ‘Woord en Wereld’ en van de wijk van zijn collega. Op kerstmorgen was er een dienst voor buitenkerkelijken in het Concertgebouw. To van der Sluys zong en Piet van Egmond bespeelde het orgel. Van Egmond was nog niet geheel gezuiverd. Hij mocht wel spelen, maar niet dirigeren. Bij de zuivering gebeurde er veel wonderlijks. Buskes preekte over Lucas 2,1-7, ‘Godsrijk en wereldrijk’. ‘De grote zaal en het podium waren stampvol’. Buskes wist wel dat het niet zit in het getal. Maar zo’n stampvolle zaal werkt toch wel mee. ’s Middags kwam het moeilijkste, twee preken aan de Levantkade, waar 2200 politieke gevangenen zaten opgesloten, één voor de mannen en één voor de vrouwen. Hij hoorde de mensen al zeggen: ‘Zet je schrap en wees hard! Ja, maar het was kerstfeest en Jezus is gekomen om zondaren zalig te maken. Wij zullen zalig worden samen met de Levantkade of wij zullen het niet worden’. De laatste zin is een typische Buskes-zin. Op de tweede kerstdag zat hij weer in het Concertgebouw. Als gast woonde hij een grote A.J.C.-vergadering bij.

Aan het einde van zijn ‘nabetrachting’ gaf hij toe: Ik ben moe. ‘Redactie-secretaris of geen redactie-secretaris, ik zie deze week geen kans een behoorlijk artikel voor “In de Waagschaal” te schrijven.’ Het was een artikel geworden over wat hij had gedaan, maar zonder poeha.

Het is allemaal zestig jaar geleden geschreven en gezegd en gedaan, over kerstfeest, rondom kerstfeest en met kerstfeest. Alle genoemde mensen zijn overleden. Maar het kerstfeest is gebleven.

Michael Bource