Tussen al het andere in – John Kenneth Galbraith

logo-idW-oud

 

TUSSEN AL HET ANDERE IN – John Kenneth Galbraith

De lezer moet vooral niet denken dat ik iets weet van economie wanneer ik wat schrijf over Galbraith, die op 29 april overleed, 97 jaar oud. Als ik wat van hem las kreeg ik het idee dat ik iets van economie begreep. Hij was een lange man – een keer begon hij een lezing met de woorden ‘Ik ben de langste man van de wereld’ , en hij had ook een lang gezicht, en hij leefde lang. Hij werd geboren in Canada. Zijn voorgeslacht kwam uit Schotland. In 1937 werd hij Amerikaans staatsburger.

Hij wilde liever niet in de herinnering voortleven als econoom, want dat is zoiets saais, maar als schrijver. En geschreven heeft hij. Zijn boeken en meer dan duizend artikelen over economie waren nog zoveel meer. Zij waren in ieder geval geestig en uitdagend; soms gingen ze de kant van de satire op en kreeg de humor sardonische trekjes. Zijn wens bij het schrijven van zijn boeken was dat hij een veel wijdere lezerskring zou hebben dan alleen zijn collega’s. Ook de mensen die geen economen waren, moesten door hem bereikt worden, want het gaat om hen en hun situatie. Hij was ook zoveel meer dan econoom: adviseur van presidenten van de VS, diplomaat (ambassadeur van de VS onder Kennedy in India, waar hij bevriend raakte met Nehru, die tegen hem zei: ‘Besef wel, dat ik de laatste Engelsman ben die over India regeert’), journalist, romanschrijver, bekwaam politiek campagnevoerder, televisiepersoonlijkheid, geliefd spreker op conferenties over heel de wereld.

Naast zijn boeken over economie schreef hij twee romans, een boek met satirische schetsen en een studie over de schilderkunst in India. Toen men hem eens vroeg hoe hij het voor elkaar kreeg zoveel te doen, antwoordde hij: ‘Ik sta vroeg op, nuttig een stevig ontbijt en dan begin ik’. Maar ook zei hij dat hij zo lang en zo veel had kunnen doen dank zij de onbekrompen steun van zijn familie en vrienden, en dank zij het comfortabele leven dat hij leidde.

Galbraith werd bewonderd en verguisd, en hij kon zelf bewonderen en verguizen. Hij bewonderde F.D. Roosevelt om zijn New Deal. Roossevelt gaf hem in de oorlog een belangrijke functie. Hij hield controle over de prijzen en zorgde ervoor dat de inflatie nooit meer dan 2% was in een jaar. Daardoor bleven de kosten van de oorlogsvoering voor Amerika beperkt. In de lente van 1945 was hij al in Duitsland om na te gaan wat de strategische bombardementen voor uitwerking hadden gehad op de economie. Hij constateerde dat de uitwerking uiterst gering was. Zwaar beschadigde fabrieken produceerden al weer na enige weken en schijnbaar totaal vernietigde spoorwegemplacementen waren binnen een paar dagen gerepareerd. Ironisch merkte hij op dat de bombardementen de VS veel meer hadden gekost dan de Duitsers. In Duitsland nam hij deel aan de ondervraging van mannen als Speer, Goering, Ribbentrop, Keitel en Jodl. Met uitzondering van Speer, vond hij hen ‘an incredible collection of often deranged incompetents.’ Hij ontdekte ook dat de onoverwinnelijk geachte Duitse oorlogseconomie uitzonderlijk slecht werd geleid.

Als hoogleraar in de economie aan de universiteit van Harvard relativeerde hij de economie en sprak hij erover met weinig respect. ‘In de economie’, zei hij eens, ‘heeft de meerderheid het altijd aan het verkeerde eind’. Hij was gebeten op de economische voorspellers. ‘De enige functie van economische voorspelling is astrologie respectabel te laten schijnen’. Hij onderscheidde twee soorten van voorspellers,’degenen die het niet weten, en degenen die niet weten dat zij niet weten’. Hij pleitte voor een onafhankelijk denken en de bereidheid om ‘conventional wisdom’ uit te dagen. De uitdrukking ‘conventional wisdom’ is door Galbraith gemunt. Bedoeld is de door velen gedeelde mening die evenwel niet gefundeerd is. De ‘conventional wisdom’ is gevaarlijk. Gedeeltelijk was de ‘crash’ van 1929 te wijten aan de blinde aanvaarding van de ‘conventional wisdom’. Zelf voorzag hij de beurscrash van 1987, negen maanden eerder dan het gebeurde, en hij beschouwde die als het product van ‘de euforie van het zelfbedrog onder de speculanten met een korter geheugen dan dat van hemzelf’.

Een van zijn beroemdste boeken, bekend geworden in heel de wereld, is The Affluent Society (1958), waarin hij de kloof analyseert tussen de private rijkdom en de armoedige publieke voorzieningen in onderwijs, cultuur en gezondheidszorg in de VS, maar daar niet alleen. De politicus en oud-premier Joop den Uyl liet zich door Galbraith en zijn werk inspireren. Vooral het boek uit 1958 maakte grote indruk op hem.

Volgens Galbraith was de moderne conservatief verwikkeld in een van de oudste strevingen in de zedelijke filosofie, namelijk ‘het zoeken naar een superieure zedelijke rechtvaardiging van de zelfzucht’. Hij gaf te kennen dat de belangen van velen die niet (of niet meer) stemmen (50% bij de verkiezingen van de president en meer nog bij de verkiezingen voor het congres) nauwelijks worden behartigd in het proces van het treffen van beslissingen door de regering. Door de kortzichtige zelfzucht van een tevreden meerderheid zijn er de ‘armen zonder stem in de grote steden’ die steeds meer verliezen en verloederen; hun aantal neemt gestaag toe. Niet verwonderlijk is dat hij over de economische politiek van de tweede president Bush en in het bijzonder de aanzienlijke belastingverlagingen voor de heel rijken bijzonder verbolgen was. Bij de economie in het tijdperk Reagan-Bush had de dwaasheid de overhand. En de dwaasheid was zijn grote vijand; de wapens die hij inzette waren humor, ironie en vernuft.

Galbraith wilde de mensen bereiken. Daarom greep hij de kans aan om in 1977 een serie lezingen te houden voor de BBC over zijn boek The Age of Uncertainty, de ontwikkeling van de economische gedachte sinds Adam Smith. Lang niet alle mensen die hij bereikte, waren met hem ingenomen. De graad van vijandigheid die hem ten deel viel was een welsprekend getuigenis van de ongemakkelijke aard van de ‘waarheden’ die hij verkondigde, niet zo nu en dan, maar regelmatig en volhardend.

Het gebeurt maar zelden dat iemand de Presidential Medal of Freedom krijgt. Galbraith kreeg deze Medal zelfs twee keer, in 1946 van president Truman en in 2000 van president Clinton. De tweede kon hij niet melden in zijn Memoir, A Life in Our Times, want dit boek, een van de paar dozijn, verscheen in 1981.

Michael Bource