Tussen al het andere in – fragmenten van paaspreken van John Donne

logo-idW-oud

 

TUSSEN AL HET ANDERE IN – Fragmenten uit paaspreken van John Donne

John Donne (1572-1631) is een prediker geweest van de opstanding. Van de opstanding van Jezus Christus en daarom ook van onze opstanding. Hij kon wel eens lang bij de dood verwijlen, maar hij deed dat om des te indringender over de opstanding te kunnen spreken.

In de hieronder opgenomen fragmenten met de befaamde tussenzinnetjes (tussen haakjes geplaatst) is het alsof Donne met je praat. De stad die in een van de fragmenten voorkomt, is Londen. Donne was erg gesteld op het Londen van zijn dagen. In zijn preken kom je de stad vaak tegen, evenals de (oude) St Paul’s. In de preken hoor je meermalen als het ware het gefluister in de kerk of het applaus dat voortgolft of je ziet het stof dwarrelen in een lichtbaan.

‘De doden horen de donder niet en zijn ongevoelig voor een aardbeving… maar toch is er een stem die de doden zullen horen… De doden zullen de stem van de Zoon Gods horen (zegt de Zoon Gods zelf) en die haar horen, zullen leven. Een stem die doordringt (allen zullen haar horen) en overtuigt (allen zullen haar geloven en er zich over verheugen). Een stem met macht, als een bevel (allen zullen haar gehoorzamen). Sinds die stem bij de schepping, – fiat, dat er een wereld zij – werd er nooit zulk een stem als deze gehoord, – Surgite mortui, staat op gij doden…

Het graf zal weer open zijn, en Aperti coeli, de hemelen zullen geopend zijn, en ik zal de Zoon van God zien, niet op een afstand zoals Stefanus Hem zag, maar direct, vlak bij en ik zal naast Hem zitten. Ik zal uit de doden opstaan, uit het donkere station, uit mijn liggende houding, uit het verderf van de dood. En nooit zal ik meer de zon ontberen die dan uitgedoofd zal zijn, want ik zal de Zoon van God zien, de zon der heerlijkheid, en zelf schijnen zoals die zon schijnt. Ik zal uit het graf opstaan en nooit deze stad missen, die nergens meer zal zijn, want ik zal de stad van God zien, het nieuwe Jeruzalem. Ik zal uitzien en me nooit afvragen wanneer het dag zal worden, want de Engel zal me zeggen dat er geen tijd meer zal zijn. En ik zal zien, zien met een hart vol vreugde die laatste dag waarop geen nacht volgt, en ik zal verenigd worden met de Oude van Dagen, met God zelf, die zonder morgen is…’

Ik heb getracht in de vertaling het ritme van Donne’s hymnische taal te handhaven. Dat lukt natuurlijk maar zeer ten dele.

In zijn laatste paaspreek, uit 1630, verklaarde Donne dat de troost van de opstanding is: ten eerste dat Hij op wie wij onze hoop en verwachting stellen, door zijn opstanding wordt verklaard Gods Zoon te zijn (Rom.1,4) en ten tweede is de troost, dat de Heer is opgewekt tot onze rechtvaardiging (Rom. 4, 25). In een paar zinnen, waarbij de klok weer luidt (in het Londen van Donne luidde altijd wel ergens een klok) tekent Donne de betekenis van Christus’ opstanding voor de gelovige: ‘De klok zal voor mijn dood luiden, en toch niet voor mij die zal sterven, want ik leef zelfs in de dood, maar de dood sterft in mij en heeft geen macht meer over mij. Ik werd met Christus gekruisigd op de Goede Vrijdag , zei Chrysostomus, Et hodie resurgo, vandaag ben ik weer met Hem opgestaan. Et gloria resurrectionis sepelivit injuriam morientis, de schande dat ik begraven moest worden in het stof, wordt vergoed in de heerlijkheid van mijn verrijzenis’.

Michael Bource