Tussen al het andere in (De dominee)

logo-idW-oud

TUSSEN AL HET ANDERE IN – De dominee

‘De dominee’ – dat is de titel van een boek van Bart Middelburg over iemand, Klaas Bruinsma, die helemaal geen dominee was, maar een maffiabaas, een meedogenloze crimineel die werd neergeschoten bij het Hiltonhotel in Amsterdam. Hij kreeg de bijnaam ‘de dominee’ omdat hij altijd in het zwart was gekleed en de niet te stuiten neiging had iedereen de les te lezen. Je komt echter weinig dominees tegen die in het zwart gekleed gaan en zij staan ook niet bekend als mensen die een hang hebben iedereen de les te lezen. Wel lezen zij met anderen en voor anderen de ‘lessons’, de Schriftlezingen.

Dit stukje gaat niet over de dominee van Bart Middelburg. In Gestalten van de Gouden Eeuw – Een Hollands groepsportret onder redactie van H.M. Beliën, A.Th. van Deursen en G.J. van Setten (uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam), een boek dat in 1995 verscheen en dit jaar een derde druk beleefde, komt onder de beroepen die worden besproken ook de predikant voor. Dat hoofdstuk (pp 131-155) is geschreven door de historicus A.Th. van Deursen en heeft als titel ‘De dominee’. De aanspreektitel is ook beroepsaanduiding geworden.

Toen de Reformatie in ons land enigszins haar beslag had gekregen, werden in de meeste gevallen de priesters vervangen door predikanten. In het begin was er een groot verschil tussen vraag en aanbod. Er waren vele predikanten nodig, maar er waren nog maar weinigen beschikbaar. De eerste predikanten waren vaak teruggekeerde ballingen en afkomstig uit de Zuidelijke provincies.

De predikanten uit de Gouden Eeuw gingen ongetwijfeld in het zwart gekleed door het leven. Bernardus Vezekius werd eens in Rotterdam op straat als predikant herkend, ‘uit zijn wezen en gewaad’, hoewel hij daar geen predikant was. Zijn gezicht en houding, benevens zijn wijze van lopen, zullen ook wel een rol bij de herkenning hebben gespeeld.

De kerk moest kerk van het Woord zijn. Daarom moest er gestudeerd worden. Men wilde aan de universiteit gevormde predikanten. De priesters konden theologie hebben gestudeerd, het hoefde niet. Bij de predikanten lag dat heel anders. Ook de voorbereiding van de zondagse preek werd ‘studeren’ genoemd. Toch waren, volgens Van Deursen, de preken meestal eenvoudig. Dat kan heel goed komen, omdat er duchtig werd gestudeerd. ‘Theologie’, zegt hij, ‘kweekt geleerdheid, de gemeente zoekt godzaligheid’. Men wist, en weet het ook nu nog wel wat Van Deursen kernachtig formuleert: ‘Het is niet genoeg een wetenschappelijke vondst op de preekstoel te brengen, al zou het kerkgebouw ervan daveren. De gemeente moet het kunnen nazeggen, zodat theologie wordt tot doorleefd geloof. Zo werd Luthers Sola Fide van een theologische formule tot een persoonlijke geloofsbelijdenis’.

De dominees hebben in alle tijden geschreven en ook wel gedicht. In een ander hoofdstuk, ‘de literator’ van E.K. Grootes, komen we de dominees weer tegen. De literatoren waren geen beroepsgroep. De literatuur was een nevenactiviteit. Dat gold ook voor de predikanten. Geld kreeg men nauwelijks voor de literaire prestaties. De revenuen gingen vooral naar de uitgevers en drukkers. Men tilde er niet zwaar aan. Toch merkt men een enkele keer wel enig leedwezen dat anderen met de winst gaan strijken, zoals in een satirisch gedicht van Jeremias de Decker:

En vloeyt er wat gewins uyt hunne Rymery,
’T valt hunnen buydel mis, en doet de borse swellen
Der looser druckeren en hunner metgesellen:
De Dichter saeyt en plant, de drucker maeyt en pluckt.

De predikanten van Haarlem – maar zij niet alleen – wisten toch een slaatje te slaan uit hun schrijverij door een opdracht aan de magistraat. Zij kwamen met zoveel uitgaven op de markt dat het stadsbestuur er genoeg van kreeg hen te belonen voor de opdrachten. Daarom besloten de burgemeesters in 1629 de salarissen van de predikanten te verhogen van 500 tot 600 gulden. En dat was ook mooi meegenomen.

Onder de dominees waren bekende dichters in de Gouden Eeuw: Jacobus Revius, Dirck Rafaëlsz. van Camphuysen, Jodocus van Lodenstein, Willem Sluiter. Zij werden veel gelezen en hun gedichten telkens herdrukt, met uitzondering van die van Revius (hij brak pas echt door in de vorige eeuw).

Van Willem Barnard, de man die, naar hij zegt, de neiging heeft ‘de woorden als schelpen tegen zijn oor te houden’, is een nieuw boek verschenen. Tot in Athene heet het en het gaat over Handelingen 1-17. Het heeft geen opdracht aan burgemeester en wethouders van Utrecht, maar gaat wel over een opdracht in Handelingen (‘Praxeis apostoloon’ zou hij willen vertalen als ‘Gezantenpraktijk’), vers 1 van hoofdstuk 1, een opdracht die bij een aanhef hoort. In een noot op bladzijde 155 schrijft hij: ‘Het Nederlandse woord gezin betekende oorspronkelijk reisgezelschap, hofstoet van een heer, een dominus’. Als het gaat over een reisgezelschap, zou je dominus kunnen vertalen als reisleider. De dominee als reisleidertje, die zelf ook deel mag uitmaken van een reisgezelschap, hét reisgezelschap!

Ik keer nog even terug naar het hoofdstuk van Van Deursen. Terecht betoogt hij dat er in de Gouden Eeuw sprake was van een spanning tussen kerk en overheid, zoals die er telkens is. Er was een beperkte vrijheid van schrijven en spreken,’maar toch ruimer dan enig ander land in die tijd kende’. Dat neemt niet weg dat vele dominees in de zeventiende eeuw uit de stad van hun inwoning zijn verbannen. ‘Hoe ver de tolerantie in de Republiek ook mocht gaan, ze gedoogde niet het vrije woord in een vrije kerk’. In de laatste alinea van zijn hoofdstuk schrijft hij, nadat hij de beperkingen heeft vermeld die de tijd onherroepelijk aan de predikanten oplegde: ‘De kerk was te belangrijk om haar aan de dominees over te laten. Als de overheid toezicht op haar hield, was dat omdat zij een reële macht vertegenwoordigde. Geen enkele overheid kan dulden dat een werkelijke macht buiten haar controle valt. Als de kerk desondanks een kracht van betekenis bleef, dankte ze dat niet in de laatste plaats aan haar predikanten: aan de velen die in stilheid hun dagelijks werk deden – maar aan de lastigsten niet het minst’.

De kerk een positieve kracht van betekenis! Niet alleen in de Gouden Eeuw, maar ook nu. Zo zou het moeten. Niet alleen dank zij de predikanten, maar ook niet zonder de predikanten. En onder hen een aantal heel lastige.

Michael Bource