Tussen al het andere in – Bij 4 en 5 mei – Twee ooggetuigen

logo-idW-oud

 

TUSSEN AL HET ANDERE INBij 4 en 5 mei – Twee ooggetuigen

Door mensen die het hebben meegemaakt en het hebben overleefd, worden we telkens herinnerd aan wat er is gebeurd in de oorlogsjaren aan misdaden, gruwelen en leed; aan de miljoenen slachtoffers en aan wat de bevrijding voor zo velen heeft betekend, kortom aan alles wat we op 4 en 5 mei gedenken en vieren. Maar het aantal van zulke mensen wordt met de dag steeds geringer. Ik las kort achter elkaar van twee mannen die ooggetuigen waren geweest, Rudolf Vrba en Bob Francis. Beiden zijn onlangs gestorven, de eerste 81 en de andere 86 jaar oud. De obituary van Rudolf Vrba in The Guardian van 13 april werd een kleine biografie, geschreven door de Israëlische mevrouw Ruth Linn, die hem persoonlijk heeft gekend en een boek heeft geschreven, Escaping Auschwitz, a Culture of Forgetting (2004), met hem als hoofdpersoon. Het vergeten is het tegendeel van gedenken.

Vrba, een Tsjechische Jood, werd geboren als Walter Rosenberg in Topolcany. Toen hij 15 jaar was, werd hij in 1939 van het gymnasium in Bratislava weggestuurd, omdat de marionettenregering van Slowakije slaafs de anti-joodse wetten van Neurenberg opvolgde. In maart 1942 rukte hij de jodenster van zijn borst, stapte in een taxi en wilde via Hongarije naar Engeland. Hij werd gearresteerd, ontsnapte en werd weer gearresteerd. Op 30 juni 1942 kwam hij terecht in Auschwitz en zes maanden later werd hij overgebracht naar Birkenau (Auschwitz II).

Hem werd opgedragen aanwezig te zijn bij de aankomst van de jodentransporten en de eigendommen te sorteren van degenen die vergast zouden worden. Vrba was een uitstekend waarnemer. Hij verwonderde zich dat zo weinigen die het kamp binnenkwamen wisten wat er zou gebeuren. Zij hadden kleding bij zich voor alle seizoenen en allerlei gebruiksvoorwerpen die zij nooit zouden gebruiken. Later klom Vbra op in de kamphiërarchie van de gevangenen en was hij in staat allerlei informaties te verzamelen. In de zomer van 1943 ving hij bij de SS op dat er transporten werden verwacht uit Hongarije. In het jargon van de SS werd gesproken over ‘Hongaarse salami’. Wanneer Nederlandse Joden arriveerden was er kaas, Franse Joden kwamen met sardines en Griekse met olijven. De Hongaarse hadden salami bij zich. Dat bleef lang goed.

Vanaf het begin van zijn gevangenschap was Vrba van plan te vluchten. Toen hij op de hoogte was gekomen van de op handen zijnde Hongaarse transporten wist hij – zoals hij later schreef – dat hij niet alleen de taak had om de wereld in te lichten over de gepleegde misdaden, maar dat hij ook misdaden moest verhinderen.

Auschwitz-Birkenau werd zwaar bewaakt. Het bewakingspersoneel bestond uit 2000 mannen en vrouwen, 200 kwaadaardige honden en twee geëlektrificeerde versperringen. Toch zijn gedurende de vijf jaren dat het kamp bestond honderden pogingen gedaan om te ontsnappen. Van deze pogingen waren er 76 door Joden. Slechts vijf slaagden er in weg te komen en de geheimen van Auschwitz openbaar te maken. De belangrijkste van deze vijf waren Rudolf Vrba en zijn medegevangene Alfred Wetzler.

Vrba ging wetenschappelijk te werk. Hij analyseerde zorgvuldig de ontsnappingspogingen: waarom was een klein percentage gelukt en een zo hoog percentage mislukt? Vrba en Wetzler verborgen zich drie dagen in het kamp en pas toen de bewaking bij de versperringen was teruggetrokken verlieten zij het kamp. Na elf dagen kwamen zij in Slowakije waar zij al spoedig contact hadden met de leiders van de overgebleven Joden (25.000 van de 88.000). Zij waarschuwden dat er voorbereidingen werden getroffen voor de moord op 800.000 Hongaarse Joden. Vrba gaf ook een schatting van de Joden die tussen juni 1942 en april 1944 in Auschwitz waren vermoord: ongeveer 1.75 miljoen.

Vrba en Wetzler schreven een rapport van 32 bladzijden. Gedeelten van het rapport werden gepubliceerd in de Zwitserse pers. Daarop werden protesten vernomen van de paus, van Cordell Hull en Anthony Eden, de ministers van Buitenlandse Zaken van de VS en het Verenigd Koninkrijk, van het Rode Kruis en van de koning van Zweden. Belangrijk was dat er een ‘bombardement’ plaats vond op het geweten van Horthy, de regent van Hongarije. Op 7 juli 1944 verbood hij nog verder Joden te deporteren. Bijna 200.000 Joden in Budapest werden daardoor voorlopig gespaard, maar kregen later te maken met de fascistische Hongaarse benden die moordend rondtrokken. In het rapport werd de inrichting van het kamp beschreven, de ligging van de vier gasovens en wat daar gebeurde.

Vrba was verwonderd over de lakse en halfslachtige reacties uit de vrije wereld. Verbazingwekkend is ook dat in Israël nooit over de ontsnapten werd gesproken. Ruth Linn hoorde over hem pas heel laat via de filmmaker Claude Lanzmann, die het getuigenis van Vbra van centrale betekenis achtte voor het verstaan van de holocaust in zijn film ‘Shoah’ (1987). Door haar bemiddeling kreeg Vbra een eredoctoraat van de Universiteit van Haifa. In haar eerder genoemd boek trachtte zij niet alleen het mysterie van zijn verdwijning uit Auschwitz op te helderen, maar ook zijn verdwijning uit de verhalen over de holocaust.

Nadat hij was ontsnapt kreeg hij nieuwe, voortreffelijk vervalste identiteitspapieren. De 19-jarige Walter Rosenberg werd Rudolf Vbra, voor ons een naam die we niet uit kunnen spreken, maar die hij beschouwde als een erenaam, die hij behield tot zijn dood. De dag van zijn bevrijding was een soort nieuwe geboortedag met een nieuwe naam.

Vbra schreef een boek met de titel I Cannot Forgive. Later gaf hij zijn boek een andere titel: I Escaped from Auschwitz. Eenmaal in vrijheid bracht hij het tot hoogleraar in de biochemie aan de universiteit van Brits Columbia.

De andere ooggetuige, Bob Francis, was een topjournalist. Hij versloeg de landingen in Sicilië en Salerno en op D-Day en de dagen daarna gaf hij verslag voor de BBC. Toen hij meevloog in een bombardementsvliegtuig werd een motor van de romp geschoten. Later kwam hij met de geallieerde troepen in het kamp Bergen-Belsen. Toen hij in een club van journalisten vertelde over de mensen die hij daar had gezien met praktisch geen vlees op hun gezicht, letterlijk vel over been, en over de stapels lijken die overal lagen, zei men tegen hem dat iedereen wist dat dit propaganda was van de geallieerden en van het tijdschrift Life. Iedereen kan nu weten dat er geen sprake was van propaganda.

Michael Bource