Geloof en natuurwetenschap

logo-idW-oud

 

GELOOF EN NATUURWETENSCHAP

Hans Küng. Der Anfang aller Dinge. Naturwissenschaft und Religion. München-Zürich: Piper Verlag GmbH, 2007. 248 p. paperback. ISBN 978-3-492-24850-1. Ä 8,95.

De vraag naar de relatie tussen geloof en natuurwetenschap is eeuwenoud. In tijden dat de kerk het voor het zeggen had was de natuurwetenschap de onderliggende partij, tegenwoordig is het andersom. In dit boek probeert Küng de balans te vinden. Hij heeft zich daartoe in de natuurwetenschap, haar werkwijze en resultaten verdiept, deels door lezen, deels door gesprekken met collega’s aan de universiteit van Tübingen. Als altijd is het boek glashelder en systematisch opgebouwd. In het eerste deel, Eine vereinheitlichte Theorie für alles? stuit hij op de grenzen van het positivisme, en legt hij uit dat de natuurwetenschappelijke kennis een domein in eigen rechte is met een eigen taal. Natuurwetenschap en theologie hebben elk een eigen perspectief. In het tweede deel, Gott als Anfang? toont hij allereerst aan, dat zowel godsbewijzen als hun tegendeel noodzakelijk moeten falen, en stelt hij God als werkelijkheid tegenover God als hypothese. Was können wir wissen? vraagt Küng, en hij antwoordt: ‘Nicht nur: Warum ist nicht nichts, woher das Universum und wofür? Sondern auch: Woher kommt der Mensch, und wohin geht er?’ En dan (onbedoeld contra Hendrikse): ’Wenn Gott existiert, dann gibt es eine grundsätzliche Antwort auf solche Fragen.’ Dan komt het centrale deel: Weltschöpfung oder Evolution? Daarin gaat Küng de geschiedenis van de strijd op dit punt na, en noemt hij met ere A.N. Whitehead, en Teilhard de Chardin. Met nauwelijks bedwongen teleurstelling vermeldt hij hoe hij het graf van de laatste in New York maar met moeite kon vinden. Hij spreekt over de ‘Geist der Dissidentenverfolgung im römischen System’. Voor hem is fundamenteel dat God is in dit heelal, en dat dit heelal God is, wereldimmanent en tegelijk wereldtranscendent, meer dan persoon, maar ook niet minder dan persoon, de ultimate reality.

Daarna laat hij de superioriteit van het joodse scheppingsverhaal en zijn relevantie zien. En als antwoord op het probleem dat de oerknal ons schijnt te stellen: ‘Das Ganze stammt nicht nur aus einem Urknall, sondern einem Ur-sprung, aus jenem ersten schöpferischen Grund der Gründe, den wir Gott, eben den Schöpfergott, nennen. Hij omschrijft ’leven’ en gaat in op de vraag of wij alleen zijn in het heelal. Nog nooit is er ergens buiten de aarde een teken van ander leven waargenomen. Hier gaat Küng uitgebreid en positief in op de evolutie, en op het ontstaan van leven uit levenloze materie. Dat leidt tot het laatste deel: Der Anfang der Menschheit. Ook hier geen verstoppertje spelen, maar een eerlijk meedenken met de natuurwetenschap en haar resultaten. In de evolutie past ook het ontwikkelen van diverse vormen van religiositeit, met het monotheïstische godsgeloof als eindpunt. Ook bespreekt hij het dilemma geest-materie, waarbij hij met instemming een collega-hoogleraar, de hersenonderzoeker Prinz citeert: ‘De biologen kunnen verklaren, hoe de chemie en de physica van het hersenstelsel functioneren. Maar tot nu toe weet niemand hoe het komt tot de ervaring van een ‘ik’ en hoe de hersenen überhaupt betekenis vormt.’ De epiloog van het boek heeft als titel: Das Ende aller Dinge. Na een bespreking van de natuurkunde van het einde (een ‘big crunch’ na de ‘big bang’?) dat over vijf miljard jaar wordt verwacht, wijdt Küng zijn aandacht aan de beelden in de Openbaring. Hij vergelijkt die beelden met de scheppingsberichten, legt er de nadruk op dat noch van het begin noch van het einde ooggetuigen zijn. ook hier spreekt de Bijbel niet in natuurwetenschappelijke taal, maar in metafore beeldspraak. En hij eindigt zoals hij is begonnen: met het licht. Hij hangt Pascals ‘goddelijke weddenschap’ aan en leeft in vertrouwen.

Deze pocket is uiteraard geschreven door een theoloog. Hij heeft het over de 92 elementen van het periodiek systeem, terwijl er inmiddels al 111 bekend zijn. Maar Küng neemt de natuurwetenschap en haar resultaten volstrekt serieus en gaat er een dialoog mee aan. Soms gaat hij wat ver voor de troep uitlopen, bijvoorbeeld als hij alle ontwikkelde vormen van religiositeit gemakshalve onder één noemer vat. Maar het geheel is een moedige en boeiend weergegeven poging die laat zien hoe je als theoloog zonder krampachtigheid met de natuurwetenschap kunt omgaan.

Hans Bouma