D’Souza’s apologie van het christendom

logo-idW-oud

 

D’SOUZA’S APOLOGIE VAN HET CHRISTENDOM

Toen ik scheikunde studeerde aan de VU, jaren ’50, werd daar aan de theologische faculteit college gegeven in apologetiek. Bij mijn theologiestudie in Utrecht is dit vak niet ter sprake gekomen. Misschien dat ik er daarom wat vreemd tegenover sta. Dinesh D’Souza, een Indiër die in de Verenigde Staten woont, wil in zijn onlangs verschenen boek proberen het christendom als positief en superieur aan het atheïsme voor te stellen. Een 21e eeuwse Über die Religion. Reden an die Gebildeten unter ihren Verächtern, zoals de Berlijnse Schleiermacher die voor de 19e schreef.

Ik heb me afgevraagd of een moderne atheïst zich door de argumentatie zou laten overtuigen, en ik vrees dat dit niet het geval is, al zijn veel hoofdstukken opgebouwd als een betoog met een klemmende conclusie. Het boek bestaat uit zeven delen, te beginnen met de toekomst van het christendom, en vervolgend met het christendom en het Westen, de wetenschap, de filosofie, lijden, moraal en tenslotte ‘Het christendom en u’. Daartussen nog een deel ‘Het godsbewijs uit de schepping’. In het Woord vooraf geeft D’Souza zeven stellingen die hij wil aantonen tegen de contrasterende achtergrond van de antigodsdienstige argumenten als van Richard Dawkins, Sam Harris, Christopher Hitchens en anderen (die hij vaak citeert), met als eerste ’Het christendom is het voornaamste argument van de westerse beschaving en de oorsprong van de waarden die ons het dierbaarst zijn.’; als vijfde ‘Het is redelijk om te geloven’ en als laatste ‘Het atheïsme is geen vrucht van de rede, maar komt voort uit een soort moreel escapisme, een laffe weigering om de werkelijkheid onder ogen te zien.’ Daarmee is de toon wel gezet: Schleiermacher (die hij nergens citeert), maar dan met wat meer peper.

Ik moet toegeven dat hij heel vaak de argumenten van de tegenstanders scherpzinnig weet te weerleggen. Bijvoorbeeld tegen ‘het schitterend toeval’: de kans dat wij er niet waren geweest kunnen we dus astronomisch groot noemen. En toch zijn we er. Wie is daar verantwoordelijk voor? En dan volgt een uiteenzetting over het zogenaamde antropisch principe, dat beweert dat allerlei grootheden juist op de menselijke maat zijn afgestemd. Hij stijgt bepaald tot grote hoogte als hij in het filosofisch hoofdstuk beweert: Weinberg en andere atheïsten nemen zonder meer aan dat hun rationele, wetenschappelijke benadering hun volledig toegang geeft tot de werkelijkheid zelf. Dat weerlegt hij met een briljant beroep op wat Kant beweert over de betrouwbaarheid van de menselijke waarneming. Al eerder heeft D’Souza betoogd dat de wetenschappelijke waarheid niet de hele waarheid is.

Daarentegen vind ik hem bepaald zwak als hij probeert het christendom te verdedigen zoals in de zaak-Galilei. Hoewel hij uit alle macht volhoudt dat het niet de godsdienst was die de geleerde veroordeelde, komt hij toch uit op het kerkelijke vonnis, dat hij mild noemt en met een taakstraf vergelijkt. Af en toe draait hij door, zoals over Darwin, van wie men aanneemt dat de vroege dood van een geliefd dochtertje de reden van zijn atheïsme (of wellicht toch agnosticisme?) is geweest. Hij concludeert dan: atheïsme is soms een vorm van wraak. Ik waag dat in het geval van Darwin te betwijfelen. Na diens dood trof men een brief van zijn vrouw aan over dat sterfgeval met daarop de aantekening ‘When I am dead, know that many times I have kissed and cryed over this.’ Niet bepaald een wraakzuchtige aanval. Ook schrijvers notitie bij het verhaal over de schepping is niet sterk, als hij over het woord dat wij meestal met ‘dag’ vertalen opmerkt: de Bijbel gebruikt in deze context een Hebreeuwse term die zowel ‘dag’ als ‘seizoen’ en ‘tijdperk’ kan betekenen. En even verder: ik haal de Bijbel niet aan om te bewijzen dat God het heelal heeft geschapen … maar dat… het bijbelverhaal in essentie klopt.

D’Souza raakt echt op dreef als hij het heeft over de moraal. Ik vind het een voltreffer als hij stelt: het is niet zo dat godsdienst het opium van het volk is; het atheïsme is het opium van de immorele mens. En hij schroomt niet om God ook als wetgever en wreker van het kwaad aan de orde te stellen.

Nog één punt: het boek is wel erg Westers georiënteerd. India, het Midden-Oosten, ze komen maar weinig aan de orde.

Wat moet je nu met zo’n boek aan? Ik denk niet dat je het zonder meer in handen van een overtuigde atheïst kunt leggen in vol vertrouwen dat hij zich door de argumentatie zal laten overtuigen van zijn dwaling. Nee, ‘non tali auxilio’, niet met een dergelijke hulp. Het is wel geschikt om te dienen als achtergrondinformatie bij een gesprek over deze zaken. Zoals ik heb geprobeerd aan te tonen, staat er veel in waar je wat aan hebt als argument bij zo’n gesprek. Duur is het niet, en het is geen weggegooid geld.

Hans Bouma

Dines D’Souza, Het christendom is zo gek nog niet, Nieuw Amsterdam Uitgevers 2009