Verlossing uitleggen

logoIdW

VERLOSSING UITLEGGEN

10 en 11: Wie is Hij toch? Jezus Christus Triomfator, mijn Verlosser, Middelaar

1.

De inzet van de Christelijke dogmatiek van Gijsbert van den Brink en Kees van der Kooi lijkt te zijn: op een omvat-tende manier betekenisvol de leerstellige traditie van het christendom ter sprake brengen. De grote thema’s uit de dogmatiek zijn van belang – en geen vreemd relict uit het verleden, zoals vaak wordt gedacht – en de wijze waarop er traditioneel over wordt gesproken, is niet achterhaald, maar kan nog altijd vruchtbaar zijn: dat is de boodschap. Zo krijgt de buitenwacht te bedenken dat de christelijke traditie een rijke schat vertegenwoordigt en de ‘huisgenoten des geloofs’ zien het eigen zilver en goud weer eens mooi opgepoetst. Zij worden zo uitgenodigd zich opnieuw hun rijkdom te realiseren, er trots op te zijn en er ook wat vaker gebruik van te maken.

Dat kan aanleiding zijn tot dankbaarheid, maar dat het geloof en daarmee ook de Schrift, de kerk en de traditie een geschenk zijn, zeggen Van den Brink en Van der Kooi wel, maar is niet bepalend voor de toon van hun boek. Het geloof is vooral een zorg, iets dat goed bewaard en met zorg behandeld moet worden. Ik heb het boek nog niet helemaal gelezen, maar ik ben er nog niet het zorgeloos en vertrouwvol uitdelen van de overvloed tegengekomen die voor mij zozeer spreekt uit de verhalen over wat wij katholieken noemen ‘de wonderbare broodvermenigvuldiging’; zoals vaker benaderen protestanten het eerder van de subjectieve kant en spreken over ‘de wonderbare spijziging’. Dat weinig dankzij God door Jezus in de Geest overmatig genoeg is voor de wereld en de kerk, en dat we leven van voortdurende teveel leven dat hier het gevolg van is, dat spreken Van den Brink en Van der Kooi niet tegen, maar het bepaalt niet de toon van hun dogmatiek.

Zo gebeurde er – naast het vele dat er voor de lezer in dit boek wel gebeurt aan logische verheldering en historische verbinding – in deze dogmatiek bij in ieder geval mij als lezer iets beslissends niet. Van den Brink en Van der Kooi halen zelf (412) een commentaar aan van Nico Bakker op de soteriologie van Karl Barth, waarin deze als Barths grote verdienste aanmerkt dat het niet gemakkelijk valt om onverschillig te blijven voor zijn verlossingsleer. Ik heb de verlossingsleer van Van den Bring en Van der Kooi gelezen en dat was verhelderend, maar het valt mij tamelijk gemakkelijk er onverschillig voor te blijven. Modellen worden gepresenteerd en uitgelegd, soms in beperkte mate historisch gecontextualiseerd, maar dat wat gezegd wordt een kwestie is van leven of dood ontdek je niet. Dat moet je blijkbaar al weten.

De nooit intellectueel in te halen wetenschap dat ons in Jezus Christus een mysterie onthuld is waar we vanwege zijn paradoxale karakter maar geen greep op krijgen, maar die voor ons van levensbelang is, wordt door Van den Brink en Van der Kooi wel beleden, maar bepaalt niet hun stijl en aanpak. Als lezer krijg je nergens het gevoel dat hun uitleg je onthult dat de plaats waar je staat of het leven dat je leidt heel anders is dan je dacht.

2.

Er zit een tekenende inconsistentie in de benadering van Van den Brink en Van der Kooi: zij trekken soms tamelijk radicale conclusies uit de gang van de theologische discussie – of hun lezing ervan – maar die hebben vervolgens geen consequenties voor hun eigen boek. Zo schrijven zij bijvoorbeeld in verband met de interreligieuze dialoog:

“Christenen kunnen zichzelf – net als Paulus in Handelingen 17 – niet anders meer verstaan dan als mensen met wie God zich via Christus en de Geest reeds ingelaten en voor wie die bemoeienis beslissend is geworden. Vanuit dat gebeuren kijken ze dan ook naar de wereld en de dingen om hen heen, teneinde te poging die in dat licht te begrijpen” (184).

Inclusief, dat is hier het punt, andere religies. Christenen kunnen zich dus niet zien als simpelweg met hun traditie staand naast die van anderen, want zij kunnen niet anders nadenken dan met behulp van wat in die traditie aan het licht komt. Ik onderschrijf dit en het zet volgens mij de hele gedachte van een interreligieuze dialoog op losse schroe-ven. Verbazend genoeg trekken Van den Brink en Van der Kooi echter deze conclusie niet en kruipen vervolgens ge-woon terug in het schema van exclusivisme, inclusivisme en pluralisme ten opzichte van andere religies om met be-hulp daarvan hun eigen positie tegenover andere religies aan te duiden.

In het kader van de soteriologie gaat het mij om de constatering van Van den Brink en Van der Kooi dat met het geloof in de pre-existentie van de goddelijke Logos ’ten diepste gezegd [wordt] dat Christus met het heil dat Hij tot stand brengt uit het wezen van God zelf afkomstig is’ (398). Er is weinig in deze dogmatiek waarmee ik het hartgrondig oneens ben, maar hier ben ik het in ieder geval hartgrondig mee eens. God toont in Jezus, in het kielzog van wat in het Oude Testament van Gods betrokkenheid geopenbaard wordt, dat Hij niet eerst God is en vervolgens ons heil wil, maar dat passie voor heil Gods wezen is. Dat betekent dat alles wat is, uit Gods heilswil – of, in een ander register: zijn liefde – is voortgekomen en zichzelf wordt door aan die liefde te beantwoorden door zelf teken van liefde te worden. Kortom, dit inzicht structureert de hele dogmatiek tot denkende ontvouwing van Gods zelfopenbaring en vraagt erom het leven – het christelijke en het niet-christelijke – en al het zijnde – het menselijke, het dierlijke en het niet-levende – te lezen als manifestatie van Gods Naam. Maar hoe dit ook zij, het maakt in ieder geval de klassieke verdeling tussen christologie – wie Jezus Christus is – en soteriologie – wat Hij voor ons doet – zeer onlogisch. Jezus is dan immers wat Hij doet en doet wat Hij is: in deze zin is Hij als volmaakt beeld van God evenals God actus purus.

Toch houden Van den Brink en Van der Kooi vast aan de klassieke verdeling tussen christologie en soteriologie. Zij bespreken vervolgens de verschillende soteriologische modellen en zeggen daar wel keurig bij dat het niet de model-len zijn die het christelijk geloof funderen, maar dat het geloof de modellen produceert. Nergens wordt de trekkracht van het geloof in Jezus als verlosser ook merkbaar. Zo zeggen ze Karl Barth wel na dat verlossingsleer uiteindelijk zelfs de zondeleer bepaalt in plaats van andersom, maar hoe is de verlossing dan een sleutel die onze actuele situatie zo opent dat het vage gevoel gevangen te zijn in een uitzichtloze situatie wordt omgevormd tot een bevrijdend inzicht in wat kan worden vertrouwd, wat moet worden nagestreefd en wat – ten koste van pijn en moeite, maar niettemin – moet worden achtergelaten?

3.

Behalve aan theologische theorieën over verlossing, geven Van den Brink en Van der Kooi in hun soteriologie ook een plaats aan de gebeurtenissen die ons in de evangelies over het leven van Jezus worden verteld. Ze doen dat onder de kop ‘De nieuwe humaniteit: het leven van Jezus’. Daarbij wekken ze de indruk dat de evangelieteksten illustraties zijn van wat het op menselijk vlak impliceert dat Jezus verlosser is, en daar is natuurlijk wel iets van waar. Maar juist evangelieverhalen blijken steeds weer teksten die mensen niet iets voorhouden, maar ze binnentrekken in het gebeuren waarvan zij getuigen. Zij leggen niet uit wat het betekent dat het koninkrijk van God ‘nabij’ is, maar brengen die nabijheid zelf tot leven. Analoog aan de manier waarop Jezus zelf deze nabijheid tot leven brengt en ‘is’, en daarom is het gerechtvaardigd ook de evangelies Gods Woord te noemen, net als Jezus. Zij tonen zich Gods woord als zij zich manifesteren als ruimte waarin mensenlevens – onze collectieve en individuele levens – getransfigureerd aan het licht kunnen komen. Analoog, zou ik zeggen, wordt Jezus kenbaar als verlosser wanneer Hij als ‘parabel’ van God (E. Schillebeeckx) een ruimte wordt waarin ons leven getransfigureerd wordt.

Op mijn programma voor de veertigdagentijd staat de St. John Passion van de hedendaagse Schotse componist James MacMillan. Als lekendominicaan in Glasgow is hij in zekere zin familie. MacMillan heeft mij in zijn muziek laten horen hoe Jezus’ overgave aan zijn arrestatie een offer was dat vrede en verzoening bracht, en hoezeer Petrus’ loochening van zijn relatie met hem hiervan het spiegelbeeld is. Wat overgave lijkt, doorbreekt en wat probeert te ontsnappen, is onmachtig de dodelijke logica te weerstaan. Wat ik uiteindelijk hoop van een dogmatiek is dat deze mij uitlegt wat MacMillan hier zichtbaar maakt, niet dat het wordt teruggebracht tot herkenbare patronen. De kennis van deze patronen kan helpen om te begrijpen wat MacMillan hoorbaar maakt, maar kan het niet vervangen.

Van den Brink en Van der Kooi concentreren zich op het zichtbaar maken en uitleggen van deze patronen. Dat is een legitieme keuze voor een boek dat vooral voor het onderwijs bedoeld is. Ze kwijten zich goed van hun taak: het boek is helder en verhelderend, en voor studenten ongetwijfeld bij tijden eye-openend. Dat het mij bij het lezen regelmatig het gevoel geeft naar iemand te kijken die zijn kleren binnenstebuiten aan heeft, zegt zeker zoveel over mij als over dit boek.

Erik Borgman

Prof. dr. E.P.N.M. Borgman is lekendominicaan, doceert publieke theologie en bekleedt de Cobbenhagen-leerstoel aan de Universiteit van Tilburg