Boeken van Barth – met een aangrijpende herinnering

logo-idW-oud

 

BOEKEN VAN BARTH – MET EEN AANGRIJPENDE HERINNERING

Vermoedelijk zijn er in de lezerskring van In de Waagschaal mensen, die het op prijs stellen om vroege drukken van Barths kleine geschriften te bezitten. Wie daarin geïnteresseerd is, kan ettelijke exemplaren bij mij ophalen: Prinsengracht 1031A, 1037 KP Amsterdam, tel. 020-6274805. Aan sommige uitgaven (Das Wort Gottes und die Theologie 1925, Die Auferstehung der Toten 1926, Zur Lehre vom Heiligen Geist 1930) is overigens een geschiedenis verbonden die terug gaat tot ongeveer 1916.

Mijn vader (leraar Engels, tevens thuis in de klassieke Franse, Duitse en Italiaanse literatuur) werd in die tijd uitgenodigd door de familie Tas om hun zwaar invalide, maar uiterst intelligente zoon Moritz – ‘Bob’- te onderrichten in de moderne talen. Het verzoek zou leiden tot een jarenlange intense vriendschap.

Aanvankelijk vonden de taallessen plaats in Bobs monumentaal ouderlijk huis (Herengracht 552, gesloopt in 1961), later in zijn riante villa aan de Nieuwe ’s Gravelandseweg te Bussum. Daar heerste een opmerkelijke sfeer. Humor en een markant taalgebruik herinnerden aan Bobs joodse achtergrond. Aan die achtergrond had Bob bovendien een levensinstelling ontleend van blijmoedigheid – zijn invaliditeit ten spijt -, openheid van geest, brede literaire belangstelling, met ijzeren wilskracht steeds op zoek naar kennis en inzicht. Allengs evolueerden de taallessen in Bobs indrukwekkende bibliotheek tot een boeiende jarenlang voortgezette gedachtewisseling over culturele, filosofische en psychologische onderwerpen. Gaandeweg vielen in die gesprekken steeds vaker de namen van Rosenzweig en Buber. Via hun oeuvre kwam Bob het vooroorlogse werk van K.H. Miskotte op het spoor, om van daaruit zich te verdiepen in Barths kleine geschriften. Dankzij deze lectuur kreeg Bob een open oog voor de joodse herkomst van de evangeliën en van Paulus’ brieven. Eens te meer werd hij zich bewust van zijn eigen joodse identiteit. Bob zou de weg volgen, die eertijds Isaäc da Costa was gegaan. In de kleine kring van zijn huisgenoten – zijn getrouwe verpleegster en het toegewijde echtpaar, dat de zorg droeg voor het huishouden – ontving hij de Doop, waarop de viering van het Avondmaal volgde. Bij deze aangrijpende plechtigheid was mijn vader doopgetuige.

Kort daarop werd Bob gedwongen (in het kader van de Jodenvervolging) zijn idyllische woonoord te verlaten. In Amsterdam werd hij opgenomen in het huis van zijn broer Jacques. Gedurende die periode van dreigend onheil hield Bob zich geestelijk staande, onder meer door preekschetsen te maken over teksten van Paulus.

Op een nooit meer te vergeten morgen belt Zuster Kaales (die Bob van zijn jeugd af verzorgd had) ons op: ‘Ze staan op het punt Bob weg te halen!’ Vader snelt er heen. Perplex, innerlijk verslagen, vergezelt hij Bob, lopend naast diens rolstoel, naar het Amstelstation. ‘De HERE God gaat met mij’. Met dit geloofsgetuigenis neemt Bob afscheid. In Westerbork zal hij nog gesprekspartners vinden, met wie hij over de ‘dingen des geloofs’ van gedachten kan wisselen. Maar weldra zal de levende vlam in zijn broze lichaam uitdoven. De helletocht naar Sobibor of Auschwitz is hem bespaard gebleven…

Rudolf Boon