Een trap op de rem
EEN TRAP OP DE REM
Het pragmatisme van de Doorbraak en Barths gecompliceerde vrijheidsbegrip
I
De theologie van Barth heeft mede aan de wieg gestaan van de Doorbraak. Zijn theologie is één grote oproep om uit de christelijke instituties met hun vanzelfsprekende antithesen te treden en staande in de vrijheid van het geloof de wereld open tegemoet te treden en daarin zakelijk partij te kiezen. Onze vaderen van de Doorbraak bouwden daar graag op voort in hun verlangen de vooroorlogse partijvorming op te heffen ten gunste van één brede linksgerichte volkspartij voor christenen en niet-christenen. Overigens trad Barth twee keer toe tot een socialistische partij – in 1915 in Zwitserland (SPS) en in 1932 in Duitsland (SPD) –, en wel in politiek onrustige tijden als directe daad van solidariteit en politiek statement om zó en niet anders predikant en theoloog te kunnen zijn. Ik zie hier wel een verschil met de na-oorlogse sfeer om vanuit een Balans van Nederland (zo een boekje van de theoloog en latere PvdA-minister Van der Leeuw, één van de Doorbraak-mannen) tot een nieuwe ordening te komen. Het behoort tot Barths theologische en politieke optreden (maar ook zelfverstaan) om altijd vanuit verzet te denken en dus een minderheidsstandpunt in te nemen, en dat wilden zijn ‘Niederländische Freunde’ op dat moment denk ik veel minder. Dat neemt niet weg dat de theologie van Barth volop munitie aanleverde en aanlevert voor de keuze voor een algemene en wereldse in plaats van een christelijke partij. Het wordt tijd de vraag te stellen wat er op zo een moment gebeurt.
II
Aan het eind van zijn boekje Karl Barth. ‘Theologie und Sozialismus’ in den Briefen seiner Frühzeit (1973) zegt voormalig kompaan Eduard Thurneysen dat Barth socialist was omdat hij vrijheidslievend was. Hij heeft zijn leven lang naar menselijke vrijheid verlangd. Daarin, niet alleen persoonlijk maar ook maatschappelijk, zag hij de eerste stappen van de door Christus gebaande vrijheidsweg. “So war Karl Barth Sozialist.” Als dit klopt, en dus ónder de socialist nog een liberale Barth verscholen gaat, dan treedt de vraag op of de theologie van Barth niet bij uitstek een liberale theologie is waarin overheerst de triomf van de vrijheid; en in het verlengde daarvan of ‘doorbraak’ niet in de eerste plaats ‘uitbraak’ is geweest uit de christelijke instituties met weliswaar een beroep op Gods solidariteit met de wereld, maar misschien toch vooral omdat in die wereld zelf en niet in de kerk of in de christelijke instituties deze eerste stappen van de vrijheid van Christus ook gezet konden worden.
Eigenlijk lijkt me dit alles geen vraag, maar een eenvoudig duidelijk aanwijsbaar feit: ik ken geen enkele barthiaan die niet, meer of minder radicaal, de weg naar de wereld gegaan is en voor wie niet, als het er op aankomt, de ‘solidariteit met de wereld’ belangrijker is dan die met het eigen kerkvolk. En welke barthiaan is geneigd om juist eens in de kérk een gelijkenis van het Koninkrijk te zien? De beweging dat niet ‘hier’ maar ‘daar’ het echte leven is lijkt me fundamenteel voor Barth. “Das nicht genug zu beleuchtende und zu bedenkende Modell: der Auszug Israels aus Ägypten in das ihm verheissene Land” heet het in zijn allerlaatse tekst, ‘Aufbrechen, Umkehren, Bekennen’. Het heeft mij jaren gekost voordat ik mijn gemeente(n) werkelijk liefkreeg als oogappel Gods, en niet als een schare ongelovigen die ik ter plekke af moest breken met het ware geloof. Dat moet natuurlijk ook, dat is het moeilijke, maar niet omdat buiten de kerk, op de hoeken van de straten en de pleinen de echte gelovigen of ware mensen reeds te trappelen staan, ook zonder het misschien te weten. En iets van dit alles zat en zit wel degelijk in de theologie van Barth: ‘Wir sind schon drinnen’ kan Barth zo troostvol zeggen, maar dit reeds bij God binnen zijn betekent bij hem de vrijmoedigheid krijgen om dit drinnen juist draussen te verwachten, te zien oplichten of eenvoudig te poneren. Daar is veel mee gewonnen. Er opent zich een wereld van ‘dubbel denken’; van Gods aanwezigheid onder seculiere gestalte, van solidariteit zonder christelijk vlaggetje, ook van strategisch denken en spelen op twee borden. Of van het gewoon dankbaar genieten van de wereld als de wereld van God. Maar dit alles is alleen houdbaar zolang we optimistisch zijn over deze wereld en menen dat wij Christus kunnen of moeten vertalen in een niet-christelijk gewaad, en er toe zijn geroepen dáár ook onze energie in te steken. Ja, alsof Christus daar pas eigenlijk tot zijn volle recht komt.
Met name door de beweging Christenen voor het Socialisme heb ik de agressieve, strijdbare, nood-lijdende Barth liefgekregen, bij wie de nood van de wereld, de nood van de prediking en de nood van God nog zo dicht bij elkaar liggen. Het lijkt me met Thurneysen echter de vraag of dat wel de eigenlijke Barth is. Is de latere Barth die zich ontwikkelde tot een ware ‘triomfator van de vrijheid’ die alle mogelijkheden openhoudt en geen partij wil kiezen, niet veel meer de liberale Barth die hij in aanleg ook altijd al was? In ‘Christengemeinde und Bürgergemeinde’ (1946) spreekt hij over de politieke toekomst van Europa. Voor hem kan het alle kanten op, van een geleide planeconomie in communistische geest tot een vrije markt-economie à la het kapitalisme. De Tsjechische theoloog Hromadka (die wilde meegaan met het socialisme in Oost Europa) gunt hij een paar jaar later grootmoedig 90%, maar de laatste 10% onthoudt hij hem nu net. Dat is nu typish Barth. In dit wel en tegelijk niet willen meegaan met Oost of West, in dit suggereren van allerlei, ook radicale mogelijkheden over de maatschappelijke ordeningen van het na-oorlogse Europa… om deze vervolgens allemaal ook weer terug te nemen, komt Barths vrijheidsbegrip optimaal tot zijn recht, dat immers enerzijds hangt aan de huiver om God op welke wijze dan ook onder ons beslag te leggen, maar daarom anderzijds de mens ook direct in zijn staat van genade moet poneren als een min of meer autonoom wezen dat, als spiegelbeeld van God in de hemel, nu zelf op aarde zelfstandig en vrij tussen alle partijen in mag en moet beslissen; zoals het evangelie vooropgaat en niet de wet, de mens eerst zijn vrijheid in bezit neemt om deze daarna ook te bewaren – ik weet dat dit hoort bij Barths grondtoon van de christelijke vrijheid, maar onproblematisch zijn deze tonen toch niet. Het is alsof er in de vrijheid die God in Christus schenkt (en naast Calvijn ken ik geen theoloog die daar zo ontroerend over kan schrijven als Barth) toch iets van een transformatie plaats vindt van God naar mens, van de gehoorzaamheid aan zijn Woord naar de vrije, zakelijke beslissing van de gelovige, van de kerk naar de wereld. Je stopt God erin en opeens komt de PvdA of D66 eruit, zal ik maar zeggen; maar hoe dit ene vat met het andere communiceert, dus op grond waarvan nu precies de beslissing valt, blijft geheim. En zo moet het ook, vindt Barth, dat is de ‘Hohlraum’ van het geloof die de eigenlijke eer van de mens uitmaakt. Maar het heeft er vaak weg van dat God zich met veel bravoure aan ons opdringt – maar als het dan echt spannend wordt niet doorzet maar terugtreedt en ons de beslissing overlaat. God heeft lief in vrijheid, zo zou je de KD kunnen samenvatten. Maar kan dát ooit ware liefde zijn?
Zo, als de liefhebbende in vrijheid, laat God ons een zakelijke, nuchtere beoordeling over om te kiezen voor een politiek program of politiek beleid, zonder dat hier direct sprake kan zijn van een religieus belang of dito statement. Maar de vraag is dan toch: waar komt dat zakelijke, zogenaamd niet-ideologische vandaan als niet van God?
III
Ik vermoed dat de ‘Hohlraum’ van Barth, dat kernwoord uit de Römerbrief dat zijn hele verdere theologie zal blijven typeren in die zin dat Gods vrijheid zijn ongrijpbaarheid is, de directe vertaling is geweest van het principiële échec van 1917 waar de meeste intellectuelen uit de 20e eeuw flink aan hebben geleden: vooruit naar communisme kunnen we niet, terug naar kapitalisme willen we niet. Wat overblijft is dus een pragmatische keuze voor een min of meer sociale partij die in elk geval nog iets bewaart van onze idealen, naast het je nooit willen vastleggen op welke ideologie dan ook. Maar wat gebeurt er als Gods Woord alleen tot zijn recht kan komen in een pragmatische keuze, die tegelijk omgeven blijft met de nodige voorbehouden en het eigenlijke toch niet is? Dan krijgt God hoe dan ook een rem opgelegd. Dan is de neiging nabij om te menen dat ook Hij moet buigen voor het probleem dat zijn Woord nooit gehoorzaamheid, maar slechts vertaling, verbuiging, een flauw aftreksel in het algemene zal vinden. Dat zijn Woord hooguit als mooie idealen zal worden verstaan die zich evenwel nooit laten verwezenlijken. Hoeveel predikanten worden niet verteerd door het gevoel dat zij zaken moeten verkondigen over menselijke vrijheid en gelijkheid die zich nooit zullen realiseren? De idealen worden steeds liturgischer, maar de utopie en gevoelde noodzaak, de eigenlijke eis ervan blijft bestaan – en de (zelf)haat om een zaak die zich hoe dan ook in pragmatisme smoort. Een theologia crucis betekent dan werkelijk met Luther een enorme bevrijding, omdat niet langer menselijke idealen verkondigd hoeven te worden maar juist de menselijke nood en zonde ontdekt wordt.
IV
Dankzij onze ontstellende welvaart en het leven op de pof kunnen wij dromen van een maatschappij van mensen die niet meer worden geknecht door een God en een koning, door een baas of een wet, maar die allen leven als vrije burgers in welvaart. De wand tussen de VVD en de SP is natuurlijk uiterst dun: ‘geen gezeik, iedereen rijk’ verbindt hen via de PVV. Hoe zou je ook verder komen als je niet wilt dienen, maar heersen? Niet sterven, maar leven?
De vraag, dunkt me, mag langzamerhand worden gesteld of elke poging om uit te breken uit het christelijke discours niet juist het verliezen van de christelijke vrijheid is: omdat je je hoe dan ook uitlevert aan een ideaal van mensengeluk dat nooit werkelijkheid zal worden, en als perspectief niet verder komt dan het uitdelen van ijs.
Juist wie in de lijn van Barth verzet wil plegen tegen het algemene zal vandaag de dag misschien wel christelijk moeten kiezen. Als er ergens nog besef is van zoiets als een oordeel over ons bestaan, van Gods agressie, dan toch hier. Stemmen op een christelijke partij – zó vrij kan een mens zelfs zijn!
Wessel ten Boom