Ich bin nicht gern prophet

logoIdW

‘ICH BIN NICHT GERN PROPHET….’

Luther en het gericht over Duitsland

Toen na de oorlog de communistische, Duits-Joodse Anna Seghers terugkeerde van haar emigratie naar Mexico en door Duitsland reisde om in Oost-Berlijn te gaan wonen, was haar, zo bekende zij later, enige ‘Schadenfreude’ om het in puin liggende Duitsland niet vreemd. Er ging zelfs, zo constateerde ze tot haar eigen verbazing, een fascinerende schoonheid van uit. In het debat dat zij in de jaren vijftig had met de Hongaarse, maar Duits sprekende en schrijvende, eveneens Joodse Georg Lukács over de toekomst van Duitsland, nam zij een positie in die hiermee wellicht samenhangt: waar Lukács als Hegeliaans marxist wilde aanknopen bij de progressief-burgerlijke tendenzen van Schiller en Goethe, zocht zij de voorbeelden juist meer in de Duitse romantiek met zijn ‘broken dreams’, bij kunstenaars als Friedrich Hölderlin (gek geworden) en Heinrich von Kleist (zelfmoord gepleegd). Alleen waar we beseffen hoe kapot Duitsland van binnenuit is, kan er ooit zoiets als een nieuw, dat is een ander Duitsland komen. Seghers en Lukács waren het er trouwens over eens dat de Russische knoet over Duitsland hierbij een daad van rechtvaardigheid was.

De vreugde van Seghers over het kapotte Duitsland kunnen we billijken als uiting van ressentiment van iemand die voor het nazisme heeft moeten vluchten. We denken allemaal wel eens ‘net goed’ als iets of iemand in het honderd loopt. Maar was het wel alleen ressentiment? Het lijkt me dat er ook wel waarheid stak in deze vreugde, zoals de Israëlieten konden juichen bij de ondergang van de farao en zijn manschappen. ‘Gods vijanden vergaan’, preekte Miskotte in de Nieuwe Kerk direct na de bevrijding. Toch is deze notie van het oordeel over de geschiedenis langzamerhand zo goed als geheel uit onze theologisch-humanistische faculteit verdwenen. De gedachte dat we leed en pijn, maar ook onrecht dat een vreemde ons aandoet, dapper hebben te dragen omdat we het er zelf naar gemaakt hebben; omdat we daarin dus iets herkennen van een rechtvaardig gericht over ons bestaan, is ons grotendeels zelf vreemd geworden. Ze klinkt in de oren als een aandoenlijke paragraaf uit een 18e eeuwse dogmatiek, die zoals zoveel uit die tijd op een misverstand berust. Toch waren het bepaald niet de slechtste christenen na de oorlog die in ‘hun’ DDR een over hen zelf afgeroepen oordeel van de geschiedenis zagen dat zij in stilte wilden dragen (en dus wijselijk de oproep van de revanchistische bisschop Dibelius om het Oostduitse rode stoplicht niet te erkennen (!) naast zich neerlegden). Ook voor hen was, zij het anders dan voor de communisten van de SED, de DDR historisch noodzakelijk (waarbij natuurlijk beiden groepen wisten dat hier na de verdeling van Europa in Jalta en Potsdam weinig meer te kiezen viel).

Ja, hoe staat het eigenlijk met het gericht over Duitsland, dat arme land dat tegelijk zo rijk is? We wenden ons nog eens tot Wittenberg, gelegen in de voormalige DDR, vanwaaruit Maarten Luther tegen paus en duivel streed.

II

Op 25 november 1537, dus zo een twintig jaar na het begin van zijn optreden als reformator, op de laatste zondag van dat kerkelijk jaar, hield Luther in Wittenberg een preek over Mat. 25: 31-46, de pericoop over het laatste oordeel van de mensenzoon om de bokken van de schapen te scheiden (Evangelienauslegung 2, 851-858). Opvallend is dat deze preek eindigt met de profetie, so oder so, van Duitslands ondergang.

Luther heeft zijn hervorming alleen in gang kunnen zetten door de beschermende hand van keurvorst Frederik van Saksen (1486-1525), en is ook verder van de keurvorsten afhankelijk gebleven. Hij keerde zich fel tegen de beweging van Thomas Münzer met zijn boerenoorlog en riep de vorsten op hier actief in te grijpen. Toch is het een misvatting te denken dat Luther dus ‘aan de kant van de vorsten stond’. In deze preek wordt al snel duidelijk dat ook zij er van langs krijgen. Maar vooral wordt duidelijk hoe Luther vanuit een totaal andere inslag theologiseert dan wij inmiddels gewend zijn. De gedachte om überhaupt ‘aan de kant te staan’ van deze of gene en dus als kerk partij te moeten kiezen vanuit het evangelie doet hier vreemd aan. Luther doet geen enkele moeite iets van deze wereld overeind te houden, goed te praten, ‘af te zegenen’ met enig begeleidend vermaan en tot slot een troostvolle bemoediging: Je kunt het! De wereld wordt, ook partieel, niet gezegend, niet verdedigd en niet gered. Luther geeft geen cijfer aan het bestaan, maar waarschuwt alleen voor het komende oordeel. “Den Tod sehen wir schon, das Gericht noch nicht, aber angezeigt ist es uns, und wird auch so geschehen.” “Hier wirds gepredigt, dort wird das Urteil gesprochen.”

Wie nu denkt dat dit algemene oordeel moet eindigen in een toch wat vrome verkondiging waarbij alle katjes even grauw zijn, verkijkt zich lelijk. Luther vraagt zich hardop af waarom dit oordeel zo streng moet worden gepreekt als toch ook de Turken en de heidenen vanouds bemoeid zijn om hun naasten te helpen. Welnu, dan volgt de draai: omdat volgens Mat. 19: 20 vele eersten de laatsten zullen zijn; “so auch hier: die die besten sein sollten, werden die schlechtesten sein. Jetzt werden die Leute ärger, hartherziger und unbarmherziger. Unter Papsttum und falschen Gottesdienst ist man bereit, da ward gestiftet und gebaut. Da hat man mehr getränkt, gespeist und gegeben, als jetzt alle Fürsten Deutschlands zusammentun.” Wat volgt is een lange aanklacht tegen de adel, die zich vroeger heeft ingezet voor predikplaatsen, voor scholen en ziekenhuizen, maar thans het evangelie ‘uithongert’; maar ook de burgers van Wittenberg gaan hierin niet vrijuit. En dat alles, klinkt het als extra aanklacht, juist nu het evangelie weer is uitgegaan! Zo klaagt dit evangelie hén aan: “Darum nennt Christus diese Werke, weil wir Christen am jüngsten Tag schlimmer erfunden werden als die, die um Abgötterei willen mehr gutes getan haben.” Zo worden de eersten dus de laatsten, “die, von denen mans nicht meint werden Christen. Und umgekehrt.”

Wat fascineert is de noodzakelijkheid waarmee Luther de lijn van het oordeel uitzet. De gemeente van Wittenberg zal haar oordeel nog erger te zijn dan de Turken en heidenen of Roomsen niet ontlopen. Dit oordeel, en niet een oordeel over die ánderen, komt ons uit deze tekst onverbiddelijk tegemoet. Wil deze tekst vervulling vinden, dan gaat zij hoe dan ook over ons. Tegelijk zegt Luther ook: maar er is geen enkele reden om tussen dezen gevonden te worden, want wie gelooft dat hij door Christus van de toorn gered is, is vrolijk en vriendelijk voor alle mensen en doet goede werken aan de geringsten van zijn broeders en zusters. “Darum bekehre dich von deiner Unbarmherzigkeit, nimms im Glauben an, rufe und bete und lerne gütig barmherzig und freundlich gegen deinen Nächsten sein. Heb an damit, es ist Zeit, damit du zur Rechten erfunden werdest.” Genade en oordeel, beiden zullen hoe dan ook hun vervulling moeten vinden. Dus bekeer je en geloof.

En dan komt het: we hebben vrede in ons land, zegt Luther, maar ieder doet wat hij wil. Elders wordt gemoord. Maar hier worden de armen uitgehongerd. Zo is Duitsland in sodomitische zonden verzonken, in hoogmoed en rijkdom en Christus met zijn geringste broeders is veracht. “Ich bin nicht gern Prophet. Aber wenn der jüngste Tag nicht kommt, so wird doch der Türke bald kommen und so mit uns umgehen, dass wir sagen werden: hier war einmal Deutschland. Oder ein anderer Tyrann wirds tun.” En helemaal tot slot klinkt het zo: “Darum wird Deutschland übern Haufen fallen. Gott kanns nicht leiden, dass sein Name gelästert und sein Wort verachtet wird. Er hat das noch nie gelitten.”

Er valt theologisch meer te zeggen, maar nu alleen dit: hier verkondigt een Duitser, hoe dan ook, Duitslands eigen ondergang. Of het nu Gods koninkrijk is of de moslim: de dagen van Duitsland zijn terecht geteld. Want God laat hoe dan ook niet met zich spotten.

III

De Amerikaanse minister van financiën Morgenthau kreeg in 1944 het idee Duitsland na de oorlog als industriestaat te ontmantelen en er een puur agrarische natie van te maken… ‘Dat leidt alleen tot een nieuwe oorlog’, fluisterde zijn collega Roosevelt in het oor. Het Marshall-plan heeft het dan ook gewonnen: welvaart is de beste garantie voor vrede en democratie. En inderdaad, deze aanpak is een groot succes gebleken. Welvaart en democratie zijn de sleutelwoorden geworden van het zogenaamde Amerikanisme dat inmiddels haast heel de wereld heeft veroverd. Maar daar is een hoge prijs voor betaald. Ook in de theologie. Het oerchristelijke besef van Gods gericht over de geschiedenis lijkt van de baan. Tot ergernis van de moslim. Je bent een loser als je in het Vredespaleis wordt ontboden; maar zolang je daaraan weet te ontkomen, heb je niets te vrezen. Waar is de God die in de vergadering van de goden (Ps. 82) verantwoording vraagt over het beleid van koningen en gezagsdragers, omdat Hij ”alle volken bezit”(Ps. 82:8)? Oordeelt God over de geschiedenis, over Israël en de volken; over landen, culturen, tijden? Hooguit menen wij nog dat God ménsen richt, naar hun individuele daden. Maar ook dat zien we het liefst niet al te zichtbaar en aanwijsbaar. Maar zo wordt de geschiedenis langzamerhand een gesloten boek waar God zich al lang niet meer mee bemoeit.

“Hij zal de wereld oordelen in gerechtigheid”(Ps. 96: 13). Het lijkt erop dat wie daaraan wil vasthouden, net als Luther bereid moet zijn om Gods gericht over deze wereld te ondergaan als een rechtvaardige en onafwendbare zaak, die hoe dan ook het einde betekent aan zijn identiteit.

Een Anna Seghers en Georg Lukács stonden eigenlijk in hun oordeel over Duitsland heel wat dichter bij Luther dan christenen en communisten beiden voor mogelijk hielden. Wellicht komen er tijden dat zelfs een Nederlander een dergelijke positie begrijpt.

Wessel ten Boom