Europa en zijn grote revoluties

logo-idW-oud

EUROPA EN ZIJN GROTE REVOLUTIES

Dieptepeilingen van Rosenstock-Huessy

Het eind vorig jaar in Nederlandse vertaling verschenen omvangrijke boek van Rosenstock Huessy ‘De grote revoluties. Autobiografie van de westerse mens’ kreeg al aandacht in IdW in nr. 1 en nr.13 van de vorige jaargang in artikelen van resp. Rens Kopmels en Otto Kroesen, maar dat maakt onderstaande bijdrage van Wessel ten Boom, die ook in het Fries Dagblad werd gepubliceerd, niet overbodig. Rosenstocks oeuvre is en blijkt ook een bron van rijke inspiratie. (Uitgeverij Skandalon. ISBN 90 76564 04 3)

(redactie)

Eugen Rosenstock-Huessy (1888-1973) mag wat minder bekend zijn dan tijdgenoten als Franz Rosenzweig (1886-1929), Karl Barth (1886-1968) of Ernst Bloch (1885-1977), maar ook hij behoort tot die rij van Europese filsosofen, theologen en andere denkers die na de schok van de (eerste) wereldoorlog op zoek gingen naar nieuwe geestelijke fundamenten van het Europse huis. Het meest bekend is Rosenstock wellicht van de briefwisseling met zijn vriend Rosenzweig. Deze laatste kiest, staand op de rand van zijn overgang naar het christendom, er alsnog voor om Jood te blijven en vindt daarin zijn identiteit temidden van de loopgraven. De eveneens uit een geëmancipeerd joods milieu stammende Rosenstock, zette daarentegen heel zijn denkvermogen in om juist zicht te krijgen op die ene wereldwijde verlossing waarvan de profeten en apostelen spreken. Een verlossing die zich overal voltrekt en omwille waarvan het zichtbare jodendom en christendom naar zijn mening zullen moeten ‘sterven’. Méér dan dogmatisch theoloog, was de jurist, historicus, socioloog en taalkundige Rosenstock dan ook een ziener, geboeid en gegrepen door een ‘verborgen geschiedenis’, waarvan hij de ‘universiteit’ wilde laten spreken.

In 2004 verscheen, fraai uitgegeven, de Nederlandse vertaling van één van Rosenstocks grote werken: De grote revoluties. Autobiografie van de westerse mens, een knap, voor onze oren merkwaardig boek, dat toch precies op tijd komt. Bestaat er zoiets als een Europese identiteit en eenheid? De cultuurfilosoof George Steiner zocht het onlangs in het fenomeen ‘café’. Rosenstock graaft dieper, en schreef in de jaren dertig deze hoogst originele en af en toe opwindende cultuurbeschouwing. Het is een verslag geworden van een zoektocht van de Westerse mens, die na tal van grote revoluties in staat is de balans op te maken. Je moet tegen een zekere dosis speculatief denken bestand zijn, maar je wordt beloond met een rijk gedocumenteerd en intrigerend boek.

Rosenstock kiest zijn uitgangspunt in de ‘grote revoluties’. Niet omdat hij een vriend van revoluties is, maar omdat elke Westerse revolutie iets onherroepelijks en universeels heeft toegevoegd aan onze geschiedenis. Mag Europa op het eerste gezicht een mozaïek van nationale geschiedenissen vertonen die weinig met elkaar te maken hebben (of elkaar te vuur en te zwaard bestrijden), bij nader inzien is er wel degelijk sprake van één gang door de tijd. Het leuke van dit boek is dan ook, dat het is opgebouwd als een speurtocht die teruggaat in de tijd.

Het begint bij wat Rosenstock als de laatste revolutie ziet: de Bolsjevistische revolutie van 1917 in het land van boeren en popen, die (ook fysiek) moesten wijken voor het tijdperk van economische rationalisatie. Dan daalt hij af naar het absolutistische Frankrijk dat werd opgeofferd aan de geestelijke idealen van vrijheid, gelijkheid en broederschap in 1789, komt vervolgens uit bij de ‘glorious revolution’ uit 1688 in Engeland met zijn turbulente periode daarvóór (vanaf Cromwell in 1640), om door te stoten naar Luther en de Duitse vorsten met hun ‘provocaties’ van de Roomse Kerk in 1517. Deze vier revoluties, met elk hun nieuwe en eigen vocabulaire dat in staat was om een geheel tijdperk te stichten, laten een strijd zien van specifieke emancipatie, die steeds weer op een nieuw niveau zijn vertaling heeft gevonden. Waar de reformatie bijvoorbeeld het recht van elke christen opeiste om een priester te zijn, was in Engeland de gentleman gelijk aan de koning, in Frankrijk de burger met zijn talenten aan de aristocraat en in Rusland de proletariër gelijk aan de kapitalist. En waar Luther de man is van de Geist, en zo zijn sporen trok tot Goethe en verder; waar in het 17e eeuwse Engeland de nog steeds geldende public spirit gesmeed werd, terwijl de Fransman blijvend de esprit ontdekte, daar spraken Lenin en Trotski weer anders over geest als ‘klassenbewustzijn’. Elk eigenlijk een onvertaalbaar en onherhaalbaar begrip, dat tegelijkertijd iets zegt over de Europese mens in ontwikkeling, waardoor hij blijvend is getekend.

Maar nu. Zullen de hierboven geschetste revoluties over het algemeen ook als revoluties bekend staan (met uitzondering misschien van de Duitse reformatie), ze vormen voor Rosenstock de ‘wereldlijke revoluties’ die zo een vijfhonderd jaar geleden zijn begonnen. Minder bekend, maar nog verstrekkender zijn voor hem de twee ‘kerkelijke revoluties’ die hij uiteenzet in deel II.

In het midden van de elfde eeuw is de bouwsteen gelegd voor wat bekend staat als de ‘investituurstrijd’: de strijd tussen keizer en paus om de aanspraak op het centrale, uiteindelijke gezag in het ‘heilige Roomse Rijk’. Rosenstock laat zien hoe revolutionair het optreden van paus Gregorius VII hierbij was: hij was de eerste paus die zich zelf beschouwde als bisschop voor de hele wereld (‘urbi et orbi’), terwijl hij in de keizer niet meer dan een van de koningen zag. Veelzeggend heet het in zijn ‘dictatus papae’ uit 1075: ‘Niemand anders dan de hogepriester van Rome kan oeucumenisch (universeel) worden genoemd.’ Zo vond de eerste grote Europese omwenteling plaats op het moment dat niet meer de keizer, maar de paus beschouwd werd als de representant van de eenheid van Europa. ’De eerste revolutie van het Avondland brak uit in de borst van één man’ horen we Rosenstock zeggen en hij spreekt over ‘de meest algemene en heftigste sociale aardbeving die Europa ooit heeft gezien.’ Een revolutie die in de 13e eeuw met Franciscus van Assissi dan nog eens bestendigd wordt.

Is het boek overtuigend? Wat betreft zijn strekking niet helemaal. Dat kan natuurlijk ook niet bij een boek dat heel de geschiedenis laat uitlopen in het ‘nu’ – dat alweer enige tijd achter ons ligt. Zo ontbreken in dit boek de verschrikkingen die wij inmiddels als typerend voor de 20e eeuw hebben leren begrijpen. Deze omissies nemen niet weg dat het een grote kracht heeft behouden. Over de reformatie in Duitsland las ik zelden zoveel mooie zaken als in het betreffende hoofdstuk ‘De wouden van een natie en het koraal van de ziel’. En ronduit schokkend is het om te beseffen, hoezeer sommige manieren van denken en organiseren die ruim een halve eeuw geleden nog typisch bij het communisme met zijn ‘economische heilsstaat’ hoorden, bij ons inmiddels gemeengoed zijn geworden (zoals de ploegendienst, het langzaam verdwijnen van de rustdag). Uit dat laatste zou wel eens de profetische kracht van dit boek kunnen blijken: uiteindelijk zijn revoluties onomkeerbaar.

Wil je Europa, nee, jezelf begrijpen, dan zul je terug moeten naar zijn omwentelingen. Om te beginnen dus bij de paus, die zich tien eeuwen geleden de geestelijke macht over Europa toe-eigende.

Wessel ten Boom