Aan het eind van mijn latijn

logo-idW-oud

AAN HET EIND VAN MIJN LATIJN

Voor Latijn kregen we in de vierde klas drs. N. van der Blom. In de vijfde en de zesde ook. Eerste verdieping, derde deur links. Van der Blom was een klassieke leraar bij wie je op een repetitie niet met een woordenboek hoefde aan te komen. Hij heeft een onvergetelijke indruk op mij gemaakt. Al was het alleen maar omdat hij aan het einde van de les zei: ‘we spreken af’ en het huiswerk voor de volgende dag opgaf. Ik wist: hier wordt niets afgesproken, hier wordt gedicteerd. Hij had zelf ook last van (didactische?) woedeaanvallen, als wij onder zijn maat presteerden. Want wij behoorden, zoals hij zei, tot ‘het neusje van de zalm’ van de middelbare scholen. Zelf ben ik wat Latijn betreft niet verder dan, zeg, diens strottehoofd gekomen.

Pyramus et Thisbe, iuvenum pulcherrimus alter, altera…quam Oriens habebat . In de vierde klas kreeg je Ovidius. Waarom ik me deze zin nog herinner? Het kan zijn omwille van de ogen van Monique of Alix die mij destijds imponeerden, maar ik vermoed toch eerder dat ik in deze zin de schoonheid van het enjambement en de inclusie heb ontmoet. Het één heeft trouwens alles met het ander te maken.

Beatus ille qui procul negotiis…

De Georgica van Vergilius waarschijnlijk. Niets zo bedrieglijk als het geheugen, maar ik vond het toen al zo een typisch flauwe, laffe Romeinse zin. Wie kan zich nou een gelukkig landleven veroorloven zonder dagelijkse zorgen? Dat biedt alleen het Koninkrijk van God. Werkelijk ontzet was ik over de stoïsche moraal van Seneca, dat je als mens vrij bent omdat je altijd nog voor zelfmoord kunt kiezen… Ik heb daar hardop in de klas tegen geprotesteerd. Zoveel had ik blijkbaar toch al wel van Mozes en de profeten begrepen. Het tafereel van Laocoöon, naakt worstelend met de slang, en het houten paard van Troje dat soldaten braakte, vond ik wel weer mooi bij Vergilius. Is de Mozes bij de put van Michelangelo met zijn getormenteerd gezicht en slierten baard overigens niet ook een soort Laocoöon?

O, wat had ik een hekel aan mijn Van der Blom. Al die vreemde woorden die niet in mijn geheugen zitten bleven! Met angst en beven ging ik elk proefwerk tegemoet, en moest blij zijn met een 5 of 6, heel soms een 7. Maar dan ook weer een 4. Wat hadden die Romeinen allemaal voor zin? Na de vijfde wilde ik de verpleging in. Alleen het ultieme argument van mijn ouders dat ik beter minister van onderwijs kon worden en het schoolsysteem hervormen, heeft me ervan weerhouden.

Toen kwam, heel zoet, mijn dag der wrake. De kroon op de klassieke vorming van Erasmianen bestond uit de reis naar Rome. (Men fluisterde dat je dan ook bier of wijn kon drinken.) Tot ontsteltenis van heel de klas en Van der Blom, verkoos ik boven de ganzen van het Forum een week geitenmelk drinken op een antroposofische boerderij in België – ik had die zomer te diep in de ogen gekeken van een nieuwe Thisbe, er was een reünie… Mijn schoolonderzoeken vielen dat jaar verder ook niet tegen. (Waar geitenmelk niet goed voor is.) Maar nog groter was de ontsteltenis van Van der Blom en heel de klas, toen ik het centraal schriftelijk – we waren bang voor Tacitus, en we kregen Tacitus! – met voor mijn doen ongekende glans doorstond, zodat er tot slot een 8 (acht) op mijn eindexamenlijst prijkte. Niemand kon het eigenlijk geloven. Hoe dat zo kwam? Wat van school niet mocht, was bij het ‘landelijk’ een recht, en zelfs Van der Blom hield het niet tegen: je mocht je woordenboek meenemen…

Op 7 april jl. besloot de synode van de PKN dat Latijn niet langer automatisch tot het curriculum van de theologie behoort. Met het oog op een aparte route ‘geestelijke verzorging’ moet er binnen de predikantsopleiding ruimte komen voor extra vakken op het gebied van pastoraat, ethiek en levensbeschouwing, en daarvoor moet het Latijn wijken. Alleen als keuzevak blijft het nog beschikbaar. Vele synodeleden betreurden het, dat hiermee de toegang tot de bronnen van onze kerk- en cultuurgeschiedenis was geblokkeerd. Maar uiteindelijk stemde toch een ruime meerderheid met het voorstel in, dat, zo ontleen ik aan Kerkinformatie, ook door de theologische opleidingen werd ondersteund. Ik houd het voor mogelijk dat een enkel synodelid die nacht wat minder lekker heeft geslapen, en niet helemaal de beelden onderdrukken kon van zijn eigen gezwoeg met Livius, en zich toen opeens de vreugde van de herkenning herinnerde in juist de taal van de imperator Augustinus (‘de kleine verhevene’) te horen spreken over de Civitas Dei en Calvijn zijn christelijke leer te zien onderrichten. Angstzweet breekt hem uit. Wat heb ik gedaan? Ach man, zal hij getroost zijn door zijn vrouw, als de kerkelijke hoogleraren en het theologisch seminarie hier zelf al vóór zijn, wat zou jij dan dwars liggen?

Nee, het is niet erg dat we het proefschrift van Gunning niet meer in het Latijn kunnen lezen. Zijn Nederlandse boeken zijn prachtig genoeg. Dat de in het humanistisch Latijn gedrenkte Calvijn wordt teruggebracht tot een Hollandse polderjongen, is groter verlies. De geestelijke adel van het sursum corda zal voorgoed verstillen. Dat dan vanaf 2006 van een predikant niet meer verwacht kan worden dat hij of zij weet wat Laudate Dominum, omnes gentes betekent, of vesper, ecclesia of confessio, begint al lichtelijk ridicuul te worden. Maar ook dat is nóg het ergste niet. Het graaft aan de catholiciteit van onze Kerk als je de taal waaruit zij ontstaan is, waarin zij over God en mens heeft leren denken van Tertullianus tot aan Thomas toe, als in wezen facultatief afdoet. Hoe kan ons christelijk denken ooit zonder het Latijn worden begrepen? Habemus papam! Het Latijn is de navelstreng tussen Jeruzalem en Utrecht, en wie deze moedwillig doorsnijdt, moet zich niet verbazen als de kerk binnen één generatie op HBO-niveau belandt. Het is niet alleen stuitend voor mijn overgrootvader, die als enige boerenzoon naar het opleidingscentrum ‘Ruimzicht’ mocht om daar Latijn en Grieks te leren met het oog op zijn roeping als predikant, en die letterlijk van elk dubbeltje dat hij in Utrecht uitgaf rekenschap moest afleggen. Het afschaffen van het Latijn is voor alles de in deemoed verklede verachting voor de schatten van het heidendom. Zoals Israël heeft moeten leren dat zijn huizen, baktroggen en wijnpersen door de Heer uit pure genade uit de hand der heidenen werden geschonken, zo mogen wij bedenken dat wij ons geloof hebben te danken aan de taal van, inderdaad: Pilatus. Wie deze taal afschaft, geeft blijk van een uiterst hoogmoedig standpunt niets te willen weten van zijn eigen afkomst en leerschool. Ja, de vraag dient zich aan: is het eigenlijk geen zonde tegen de heilige Geest, als je meent niet meer te hoeven weten wat Iesus Nazarenus Rex Iudaeorum betekent? INRI…, dat was toch zoiets als “moge hij rusten in vrede”?

Nee, natuurlijk is het op zich niet erg om Latijn af te schaffen. De Verbi Divini Minister als het eigenlijke steun- en concentratiepunt van onze kerk, wordt afgeschaft. Dat is er aan de hand. En, synode, daar hebt ú aan meegedaan. Verschuil u nu niet achter de zogenaamde keuzevrijheid. Welke aanstaande predikante is zo gek om voorkeur te geven aan een dode taal, als haar kerk meent dat je net zo goed, of misschien zelfs wel beter, zónder predikant kunt zijn? Welke gemeente kijkt verlangend uit naar een herder met een Vulgaat in zijn boekenkast, maar geen extra aantekening Klinisch Pastorale Vorming, ‘ethiek aan het sterfbed’ of ‘interculturele wereldbeschouwing’? Synode, maak u geen illusies, u hebt allang gekozen: tegen de klassieke predikant, met zijn dogmatiek en zijn kerkgeschiedenis, zijn liefde voor de schone letteren en kennis van zijn filosofen. Tegen de man of vrouw die nog iets representeert van een zelfstandig profetisch en geestelijk geweten. U koos opnieuw vóór de predikant als de brave ‘geestelijk verzorger’. Dus de pastor die aan het sterfbed van zijn demente bejaarden zogenaamd geen dogmatiek zou nodig hebben. Dus de mystagoog die van een beslissend spreken van profeten en apostelen niets meer hoeft te weten. Dus de vlotte dominee, die grossiert in religie als wereldbeschouwing op maat. En waar komt überhaupt de idee vandaan, dat er een andere route zou moeten komen voor een ‘geestelijk verzorger’? Dat suggereert dat een predikant in een verpleegtehuis of gevangenis het eigenlijk wel zonder klassieke scholing kan stellen.

Waar is de moed van de kerk om hardop te durven zeggen: Quod licet Iovi, non licet bovi. Waar de moed om volmondig tegen de gemeenten en alle kortademig ‘feel-good-theologie’ in, te durven zeggen: het behoort tot de notae ecclesiae dat ons geloof komt uit het Woord. Dat wil zeggen dat het heil, hoe je het ook wendt of keert, hangt aan deze letter. Wij verwachten dus van de predikanten als de verkondigers van dit Woord dat zij thuis zijn in het rijk van de geest. Dat zij een helder hoofd hebben dat zelfstandig kan denken, oordelen, waarderen en dat de noden van het hart weet te verwoorden. En waar leer je dit denken? Bij de klassieken en al hun nabloeiers. O, het doet zich voor als een maatschappelijk verantwoord offer dat de huidige tijd nu eenmaal vraagt: ruim baan voor de gemotiveerde pastor; zelfs het Latijn moet daarvoor wijken. Maar het is de spruitjesgeest van een kerk die ten diepste haar eigen cultuur haat en meent zich terug te kunnen trekken op ‘het christelijke’. Vroeger was dat het onderschrijven van de belijdenis; vandaag is het goede sier maken met een extra module liturgie voor buitenkerkelijken. Maar de haat tegen het intellect is dezelfde. Want stel je eens voor, dat Caesar met zijn De bello gallico jou voorgaat op de weg van het Koninkrijk… Nee, wij christenen weten beter!

Waar is dus de moed van onze kerk om te durven zeggen: sorry, maar Cicero en Vergilius zijn voor het ambt belangrijker dan een extra module ethiek; één briljante hoogleraar Latijn, nee, één ijverige Van der Blom, is meer waard dan één dozijn goedbedoelende pastores die nog nooit een letter in Misdaad en straf hebben gelezen.

Van der Blom gaat, de pastor komt. Misschien dat het allemaal niet anders kan. Maar heb dan het lef, synode, om volmondig uit te spreken dat je niet alleen het Latijn afschaft, maar ook de klassieke predikant. En heb dan ook de wijsheid om duidelijk te maken, wat dat beroemde protestantse geloof nog méér inhoudt dan het credo dat iedereen over God moet kunnen meepraten, het liefst ongehinderd door enige kennis.

Ik vrees: het afschaffen van het Latijn als verplicht onderdeel van het theologisch curriculum is helemaal geen offer dat onder tranen gebracht is. Het is een laffe messteek in de toga van de klassieke predikant die moet wijken voor een ander. Tu quoque, Brute? Er zijn nettere manieren om je te wreken op je leraar Latijn.

Sapienti sat.

Wessel ten Boom