Een Duitse geschiedenis?

logoIdW

EEN DUITSE GESCHIEDENIS?

I

In 2011 heerste er een grote opwinding in het Duitse stadje Naumburg. Jarenlang was er toegewerkt naar de grote tentoonstelling die een fraai visite-kaartje af moest geven van de eigenlijke schat van deze stad: Der Naumburger Meister, een anonieme beeldhouwer uit de 13e eeuw, herkomst onbekend, die werkzaam is geweest in Noordoost Frankrijk en op latere leeftijd naar Duitsland is getrokken. Nu was het zover. Niet alleen in de geheel gerenoveerde Petrus- und Pauluskirche, de domkerk, ook op andere plaatsen in de stad waren ruimtes ingericht. Kosten noch moeite werden gespaard, zo leek het wel, om deze meester in meerdere facetten te belichten. Wie bijvoorbeeld die zomer naar Magdeburg ging om het grote beeld van Mauritius te bewonderen, werd vriendelijk naar de dom doorverwezen 100 km verderop.

Dit bezoek aan Naumburg werd voor mij een confrontatie op meerdere gebieden. In 2009 bezocht ik het Nietzsche-huis aan de Weingarten, met het geheel nieuwe, in strak wit opgetrokken pand dat dienst moest gaan doen als ontmoetingsruimte en Nietzsche-bibliotheek. Ook toen bezichtigde ik de kerk, en zag hoe secuur met behulp van laserstralen de beeldengroep van de ‘Lettner’ (afsluitende wand tussen schip en koor) zijn oude kleur en fleur herkreeg. Ook toen zette een en ander mij aan het denken. Maar de hernieuwde kennismaking in het kader van deze tentoonstelling maakte dit proces indringender. Ik stuitte op de dialectiek dat het verlangen om Duitsland na de oorlog hecht in Europa te integreren, juist met terugwerkende kracht de vraag opwerpt in hoeverre de Duitse geschiedenis, tot Hitler aan toe, niet evenzeer integraal Europse geschiedenis is. Zolang er een DDR was, kon er nog een Duitsland zijn dat werd verworpen. Maar sinds de eenwording van Duitsland is dat niet meer mogelijk. Het geval Duitsland klopt mét zijn duistere geschiedenis aan de poort als Europees land.

Op 17 februari 1945 schreef Martin Heidegger aan zijn vrouw: ‘Het lot van het vaderland is zo raadselachtig te midden van alles wat er verder plaatsvindt, dat daarin iets verborgens moet liggen dat ver boven ons uitgaat. Uit dit pijnlijke geheim rijst een wonderlijke kracht op.’ Heidegger schreef met name in die dagen meer van dit soort sinistere zinnen, waarin het lijden van Duitsland messiaanse trekken kreeg. Pijnlijk, om niet te zeggen schokkend zijn zij uit de mond van een gelaten nazi die ervan overtuigd is dat de geallieerden (die ‘als boze chaos spoedig over de geboorteakkers van Hölderlin razen’, 3 april 1945) het wezen van Duitsland nooit kunnen aantasten. Maar de vraag is ook of dit Duitse wezen niet hoort bij Europa zodra je dit land als Europees bestempelt – en dus of er inderdaad in het lijden van dit land (dat een duidelijk ander lijden was dan het lijden in de concentratiekampen) niet ook een ‘wonderlijke kracht’ ligt om ook als verliezer door te gaan met de Europese geschiedenis.

De overwinning op Hitler-Duitsland heeft lange tijd model gestaan voor de gedachte dat we de geschiedenis überhaupt kunnen overwinnen door het lijden te be-eindigen. Maar de V van victory en het Verlichtingsdenken heeft veel van zijn charme verloren. Er is ook de V van verliezen en dan toch verder moeten leven. Waarin misschien toch wat meer messianisme ligt. In de roman Doktor Faustus van Thomas Mann kwamen we al de gewaagde bewering tegen van de overeenkomst tussen Joden en Duitsers. Een Pool zal echter zeggen dat juist hij als geen ander volk heeft moeten lijden. In haar boek Duitse wortels, waarin ze de geschiedenis van haar voorouders in Silezië beschrijft, zegt Laura Starink op haar beurt dat: in 1945/6 niet de Russen, maar de Polen het meest wreedaardig zijn opgetreden tegen de Duitsers in Silezië, overigens al vanaf 1600 ongeveer Duits grondgebied. Wie waagt het om geschiedenis te schrijven, als het niet is vanuit de daden Gods? Op 2 maart 1945 schrijft Heidegger (die niet alleen in zijn Marburger tijd bevriend was met Bultmann, maar ook Barth tot op diens eind volgde, zo maak ik op uit dit boek): ‘Vaak denk ik aan het woord van Grillparzer over de nieuwe tijd: ‘Van de humaniteit via de nationaliteit naar de bestialiteit.’ Maar dit hele proces vindt zijn beloop al in de subjectiviteit, en wel daardoor dat de mens zijn gepaste verhouding tot het nutteloze verloren, ja, misschien zelfs nog nooit bereikt heeft. Een wereld van prestatie en werk, van macht en succes heeft daar nauwelijks of zelfs helemaal geen gevoel voor en dat is ook de reden waarom hij moet verdwijnen’. Heidegger, van huis uit rooms, onkerkelijk geworden, maar met grote affiniteit tot Luther, behoort tot degenen die in het Europese humanisme eerder een probleem dan een oplossing zagen. We worden niet straffeloos tot een subject gemaakt.

II

De organisatoren van de tentoonstelling in Naumburg deden hun uiterste best om de Meester van Naumburg te plaatsen in Europese context. Elke suggestie dat deze geniale beeldhouwer typisch Duitse kunst had vervaardigd moest worden vermeden. Meer bij toeval eigenlijk bevond zijn hoogtepunt zich in Naumburg, zo leek het wel, maar het had net zo goed de Notre Dame of de Sint Janskerk kunnen zijn. Een rare benadering van je kunstschatten, te vergelijken met een Europeaan die zegt dat Madrid ook in Italië zou kunnen liggen en Griekse geitenkaas ook uit Nederland had kunnen komen. Typisch Duits, denk ik dan, om zo braaf en geforceerd kunst opnieuw ondergeschikt te maken aan je huidige ideologie dat wij allen één zijn. Zeer uitgebreid werden we geïnformeerd over het wezen van de gotiek aan de hand van Frankrijk uiteraard, mochten andere beeldhouwers en beelden de revu passeren, om ten slotte te komen in het heilige der heiligen: een beeldengroep van adellijke heersers met hun ega in het westkoor van de kerk. De meeste bezoekers waren, zo was eerlijk gezegd mijn indruk, inmiddels afgehaakt wegens de lengte van de rondgang, en dat was jammer want deze beelden mogen er inderdaad zijn.

De beelden gelden (net als bijvoorbeeld de schilderijen van Van Eijck) als toonbeeld van gotische kunst waarin reeds oog was voor karakteristieke, individueel menselijke trekken. Hiermee, zo wordt binnen de kunstgeschiedenis geoordeeld (maar ook in heel wat theologie), wordt een duidelijke stap vooruitgezet na de romaanse, veeleer ingehouden, anonieme kunst. Bij de tentoonstelling vormden deze beelden dan ook niet alleen het hoogtepunt, maar ook het eindpunt van de rondgang door de kerk – alsof we zogezegd al bijna thuis waren in ons ‘humanisme’ en dus de kerk veilig konden worden uitgeleid.

Tegen deze vermenselijking in de kunst valt weinig in te brengen. Het zogenaamde ‘realisme’ zal zich steeds verder ontwikkelen, totdat het breekt uit de kaders van de christelijke iconografie en het einde van de ME is ingezet. Bij Lucas Cranach de Oudere maken heiligen plaats voor Adam en Eva, dat zijn u en ik, en Sint Sebastiaan wordt een getormenteerde, maar onoverwinnelijke Romein. Zover is het in Naumburg nog niet. Dürer, als Duits renaisssancist dé geliefde tekenaar van Nietzsche, liet nog even op zich wachten. Deze adellijke, en dus wereldlijke figuren bevinden zich pontificaal in het koor, zich bewust van hun dienende taak binnen het ‘Römische Reich deutscher Nation’. Hier, bij de licht melancholische markgraaf Hermann of bij de vastberaden markgraaf Ekkehard, regeert nog iets van de bovennationale communio met het Davidisch koningschap, waarin Israël en Duitsland vreemd genoeg één zijn. Maar dit zijn niet de beelden die als meest karakteristiek in het oog springen – dat zijn hun vrouwen. De breed glimlachende, of eigenlijk gewoon vrolijke Reglindis, naast de peinzende Hermann, en de ietwat duistere Uta, echtgenote van de heersende Ekkehard. Zij lijken, juist als ega’s die een tegenwicht bieden tot hun man, nog het meest geprofileerd.

Het is met name Uta echter, degene die het meest tot de verbeelding spreekt en ongetwijfeld het eigenlijke hoogtepunt is van deze beeldengroep, die mijns inziens deze hele these van de gotiek als vermenselijking-en-dus-vooruitgang problematiseert. Want als het menselijke beter en scherper wordt afgebeeld, wanneer karakters naar voren treden uit hun natuurlijke reserve en dienstbaarheid om volop zichzelf te zijn, waarom zou dan alleen het vrolijke, blijde, goede en lichte naar voren treden, en niet net zo goed het kwade, het sombere, zware, ja, het duivelse? Dat is wellicht de andere zijde van het humanisme, waar Heidegger naar verwees. Geen good guy zonder bad guy. Doet dus daar waar Reglindis, de opgewekte en koninklijke, naar voren komt, niet teglijk ook Uta, de donkere en mysterieuze, noodzakelijk een stap naar voren? Zoals in de Toverberg de optimistische, goedlachse, democratische Settembrini niet bestaat zonder Naphta – pessimist, zwijgzaam, gedecideerd anti-democraat? Als we hier inderdaad iets zien van het wezen van het humanisme, dan toch ook iets van zijn andere, schrikwekkende kant. De heksenverbrandingen zijn niet romaans, maar laat-gotisch.

Geen Duitsland zonder Europa. Geen Europa zonder Duitsland. Elk met zijn eigen realisme. Maar laten we de bad en good guy maar even achterwege laten.

Wessel ten Boom

Citaten van Heidegger uit: Gertrud Heidegger, “Mijn lieve zieltje!”. Brieven van Martin Heidegger aan zijn vrouw Elfride, 1915-1970, Kampen: Ten Have, 2007, resp. p. 264, 265 en 263.