Bij de honderste sterfdag van prof. J.H. Gunning
BIJ DE HONDERDSTE STERFDAG VAN PROF. J. H. GUNNING
Honderd jaar geleden, in de vroege morgen van dinsdag 21 februari 1905, overleed in Arnhem, waar hij de laatste jaren van zijn leven had gewoond, Johannes Hermanus Gunning. In het besef dat de dood nabij was, dicteerde hij enkele dagen voor zijn sterven aan een van zijn dochters de volgende woorden: ‘Ik voorzie dat na mijn verscheiden in woord of schrift zal vermeld worden wat ik voor de Gemeente in mijn ambtsbediening geweest ben. Ik heb daarbij één ernstig, dringend verzoek: dat niet bij wijze van vroom aanhangsel, maar ernstig en nadrukkelijk zal gezegd worden dat ik enkel en alleen door de genade Gods geweest ben, wat ik was’. Wat hij voorzag gebeurde in de eeuw na zijn dood. Steeds weer vroeg men in woord en geschrift: Wie en wat was Gunning en wat was zijn betekenis voor kerk en theologie?
Gunning en Kampen
Niet in Utrecht waar Gunning studeerde en waar hem een eredoctoraat werd verleend, niet in Amsterdam waar hij kerkelijk hoogleraar is geweest, niet in Leiden waar hij staatshoogleraar was, maar binnen de theologische universiteit van Kampen wordt bijzondere aandacht gewijd aan Gunning bij diens honderdste sterfdag en wel met een Gunning-symposium op zaterdag 19 februari.
Er is dus blijkbaar een relatie tussen Gunning en Kampen. Die relatie was er al eerder. In een uitvoerige noot op bladzijde 582 van zijn Revelatie en Inspiratie (1968) achtte J. Veenhof het ‘vermeldenswaard’ wat J.J. Buskes verhaalde, namelijk dat H. Bavinck eens, toen hij Gunning op zijn college als toehoorder opmerkte, zijn katheder verliet en Gunning uitnodigde om voor de Kamper studenten college te geven. Ook maakt Veenhof gewag van het feit dat volgens J. van der Sluis Gunning een keer op uitnodiging van de Kamper studenten een lezing hield over Thomas van Aquino. ‘Aan het daarop volgende souper kwamen de studenten diep onder de indruk van Gunnings persoonlijkheid en vroomheid.’ Waarschijnlijk schreef F. van Gheel Gildemeester over dezelfde gebeurtenis in J.H. Gunning, Leven en Werken, deel 2, 978. Nadat hij heeft verteld dat hij Gunning, ‘een onderhoudende vriendelijke gast’ in zijn pastorie in Wilhelminadorp te logeren had gehad en dat men de indruk had ‘een heilige in huis te hebben gehad’, een ‘Johannes-natuur en alles nobel’ (Gunning woonde in den Haag als predikant in de Nobelstraat), vervolgde hij: ‘Kamper studenten, anders toch behoorlijk opgevoed in wantrouwen tegen “die ethischen” , vertellen hoe zij, prof. Gunning in hun kring ontvangende, onweerstaanbaar onder denzelfden indruk kwamen: “een man, die wandelde met zijn God”’.
Maar afgezien van de Kamper studenten van destijds met hun gevoel voor vroomheid, was er de relatie met Kampen dank zij de Kamper hoogleraar H. Bavinck (1854-1921). Gunning en Bavinck waardeerden elkaar, hoewel zij het lang niet altijd met elkaar eens waren. Hun discussie echter, hoezeer zij misschien inwendig ook kookten, was altijd hoogstaand, een voorbeeld van edele polemiek. En altijd ging het over kernvragen, nooit over theologische beuzelarijen. Aan de discussie hebben wij een van Gunnings schoonste geschriften te danken: Jezus Christus, de Middelaar Gods en der mensen (1884).
Predikant
In de folder van het Gunning-symposium is een citaat van Gunning opgenomen uit een brief aan prof. J.J.P. Valeton: ‘Ik ben – om nuchter, zonder verontwaarding van mijzelve te spreken – een kundig predikant, die speciaal veel over de eerste gronden der kennis en des geloofslevens heeft nagedacht (…); maar al wat men mij daarbóven toeschrijft, doet mij pijn’. Hij wàs een kundig predikant en hij bleef predikant, ook als hoogleraar. Eerst en voor alles wilde hij predikant zijn. Zijn theologie (‘voor zover wij al zoiets hebben…’) stond in dienst van de prediking. Toch zijn er van Gunning geen bundels met preken verschenen. In handschrift zijn er vele bewaard. In de loop van de tijd heb ik in allerlei artikelen uit die preken geciteerd of ze samengevat. Anderen dan Gunning hebben de preken tijdens de kerkdiensten opgeschreven. Wat zelden voorkomt is hier het geval. We hebben preken zoals ze werkelijk zijn gehouden en niet achteraf door de predikant bewerkte preken. Er zijn enkele preken in het handschrift van Gunning, o.a. een op briefpapier van een hotel in Bath. Deze preken zijn heel kort, meer preekschetsen.
In ons boekje, J.H. Gunning jr. – een theologisch portret (1979) schreven E.J. Beker en ik over Gunning de prediker: ‘Hij boeit ons en trekt ons aan als prediker, hoewel hij in zijn eigen tijd niet door velen als prediker werd begeerd en gewaardeerd. In zijn prediking treedt aan het licht hoezeer de kerk de heilige poëzie van het profetische nodig heeft dat zich uitstrekt naar de toekomst van het Koninkrijk. Het gevaar dat deze poëzie verdrongen wordt door een exegetisch, dogmatisch of wereldbeschouwelijk proza zonder enige bezielende kracht bedreigt ons in elke tijd.’ (9)
Gunning was predikant van de toekomst des Heren. De eschatologie was allesbeheersend in zijn theologie. Bij hem valt een eschatologisch licht over alle onderdelen van de theologie. Hij baseerde zich daarbij niet op enkel bijbelteksten. Onlangs zei Beker tegen mij, dat bij Gunning geen sprake is van een theorie over de bijbel, maar dat hij de vaste overtuiging had dat het Oude en het Nieuwe Testament een eenheid vormen en dat het OT ten diepste bepaald wordt door de hoop. Er is deze wereld en er is de komende wereld.
In zijn bespreking van het boek van E.P. Meijering in dit nummer schrijft Spijkerboer over de discontinuïteit tussen het christendom van de eerste eeuwen en het onze. Grote delen van de christenheid in de eerste eeuwen verwachtten de komst van Gods Koninkrijk op korte termijn en bij ons is dat eerder uitzondering dan regel. De toekomstverwachting van Gunning werd in zijn tijd ook al beschouwd als een eigenaardigheid van de man. Hij was echter overtuigd dat zonder de verwachting er geen eenheid van de kerk kan zijn en geen echt ethisch handelen. Maar verwachten is geen rekenen in termijnen.
Na Gunnings dood
Onmiddellijk werd van alle kanten op Gunnings dood gereageerd, en niet alleen door geestverwanten en door kerkelijken. Ook A. Kuyper reageerde en schreef : ‘Het kruis van Christus was hem het middelpunt (…) Van zijn persoon ging een machtig bekorende invloed uit op ieder, die met hem in aanraking kwam’. Charles Boissevain, hoofdredacteur van het Handelsblad schreef: ‘Een der edelste mensen die ik leerde kennen’ en ‘een der ernstigste mannen die ik ooit ontmoette, maar zijn ernst was zonnig en liefdevol’. Maar ook de ‘moderne’ studenten getuigden van de indruk die hij op hen had gemaakt. A.W. Voors herinnerde zich de indruk die Gunnings persoonlijkheid maakte op de moderne studenten. ‘Kracht ging er van hem uit op ons allen. Niet het minst bij persoonlijke ontmoeting op zijn studeerkamer was hij alles voor ons. En als hij met ons knielde, dan stond hij ons het hoogst.’ In het toen voor vroomheid zo gevoelige Kampen schreef een zeker S. in De Geref. Kamper-Kerkbode: ‘Gunning was niet gereformeerd’, maar toch wel ‘een echt Christelijk- aristocratische geest, een geheiligde persoonlijkheid. Uit het leven van Prof. Gunning valt voor ons zooveel te leeren.’ Gunning niet gereformeerd! Dat kreeg hij veel te horen. Aan zijn zoon schreef hij eens: ‘Ik hoop dat je te gereformeerd bent om het in deze tijd te willen heten’.
Velen werden geboeid door Gunning als persoon. O. Noordmans, die Gunning nog persoonlijk heeft gekend, oordeelde: ‘Wie zich de persoon van Gunning niet kan voorstellen, mist een bijna onmisbaar middel om zijn werken te leren verstaan’. Hij kende niemand van de bekende figuren uit kerkelijk Nederland van het laatste kwart der negentiende eeuw ‘bij wie persoon en werk zó nauw verenigd zijn’.
Na zijn dood zijn er steeds weer mensen geweest die zich met hem hebben beziggehouden, omdat zij onder zijn bekoring waren gekomen, onder wie Noordmans, K.H. Miskotte, J.M. Hasselaar, E.J. Beker. Drie dissertaties werden aan hem gewijd en een vierde is op komst. In dit blad verschenen vele artikelen over hem en zijn werk.
Beker en ik noemden indertijd in 14 punten de actualiteit van Gunning. We hadden er met gemak nog vele punten aan kunnen toevoegen. Ik noem hier het voorbeeldige van Gunnings wijze van theologiseren in een tijd van scherpe tegenstellingen, op theologisch, politiek en maatschappelijk gebied. Zijn wijze van theologiseren was zo heel anders dan wat men gewoon was, zonder afgerond stelsel, zonder ontwerpen en zonder autoritaire toon. Volgens Miskotte wist Gunning precies, ‘met de precisie geleerd in de school des Heiligen Geestes wat de kern is der waarheid, der Schrift, der orthodoxie. Hij had een genuanceerd fijn gevoel voor wat hoofdzaak is, wat blijven zou en wat bijzaak is en meer en meer bijzaak worden moet’. In Gunning verheft zich ‘al wat wezenlijk is in de orthodoxie der eeuwen (…) met subtiele verwantschap en elementaire kracht’ (‘De figuur van Gunning’ in IdW, oude jg. 25, nummer 24).
Gunning was een man van de kerk. Als man van de kerk bewoog hij zich vrijmoedig in de wereld en de wereldse geesteshoudingen en had hij een intense belangstelling voor de cultuur, de kunst en de literatuur. En ook zo werkte en werkt hij bevrijdend. Je durft er voor uit te komen dat je liever een roman leest dan een diepgravende, strikt wetenschappelijke theologische verhandeling.
M.G.L. den Boer