Dagboek lezen

logo-idW-oud

 

DAGBOEK LEZEN

Het boek van Willem Barnard is allang uit en nu pas durf ik er wat over te schrijven, op verzoek, anders had ik dat helemaal niet gedaan, het is te dichtbij, te ‘warm’. Ik wist al, dat het me telkens teveel zou worden, bedrieglijk klein boek dat je bent en dat ik soms niet aan kan; er zit zoveel verstopt onder taal die onder je huid kruipt en je aan het hart gaat. Kleine, grote, met de pen schrijvende Willem – ik ken hem, we waren zoveel samen, gewoon en op reis, gevieren, want Tinka en Lies waren dan een broodnodige twee- eenheid tegenover ons! Hoe ga je dan zoiets lezen, mee leven? Ik ben niet in staat dit boek ‘onbevooroordeeld’ te openen; hoewel wie kan dat eigenlijk wel? Dus: toch maar wat op papier brengen vanwege het verzoek, maar een recensie wordt het niet. Dat is trouwens een genre waar ik het altijd moeilijk mee gehad heb, maar dit ligt nog verder daarvandaan.

Wat dan wel? Een laudatio? Ach kom, zijn roem is een vers dat boven een rouwkaart staat of een gemeente die in-eens verandert, al zingende zoiets heel eenvoudigs (ja, ja) als “dat God wil van de schapen de goede herder zijn, Hij heeft de kooi verlaten, Hij zoekt in de woestijn” en een gemeente, die na die laatste regel niets anders meer hoort dan in die vijf woorden alle geloof, hoop en liefde.

Waarom schrijft iemand een dagboek? Om iets te delen, dat het delen waard is en zeker als anderen zeggen dat het de moeite waard is. Want het is een risico, je vraagt je natuurlijk af: is het en ben ik interessant genoeg om dat alle-maal de lezerswereld in te laten gaan. Een ander moet tegen je zeggen, dat dat toch echt zo is en zo is het ook ge-gaan bij Willem.

De volgende vraag is: waarom moet ik dit lezen? Ik ga iets heel geks zeggen: om dichter bij het geheim van de incar-natie te komen! Het is een staal, een exempel van het mensenleven, dat Hij, Immanuël, is komen meeleven vol vra-gen, zorgen, angsten, aanvechtingen, verzoekingen, sterfelijk op aarde, met mensen mee als wij, als Willem. Zonder dat geen Pasen en geen overleven hier in dit vermoeiend bestaan, waar de NAAM onze enige laatste troost is.

Een leven als in dit dagboek is een exempel, niet meer en niet minder, van leven op deze aarde en dan welbewust én twijfelend tegelijk voor het aangezicht van Hem die in de hemel en op aarde het “ambt van God draagt”, zie p. 333, een ambt in drievuldigheid.

Het leven dat we in dit dagboek ontmoeten is een leven in verhevigde vorm, dat wel, vol moeilijke en ook heel goede uren. Natuurlijk nemen die moeilijke uren de meeste plaats in, maar af en toe zie je hoe ook Willem kon genieten van grote – zoals de liefde – en kleine, gewone dingen, de zon, de schaduw en de regen in het bos rond Rozendaal, ontbijten (Engels!) in de schaduw van een kathedraal en van intens kijkend beleven. Zo struinden we door Levanto, zo stonden we in de wonderbare kerken van Ravenna en de dom van Florence en op het plein in Venetië waar een wonderlijk spontaan avondspel gespeeld werd. En de muziek, Mozart voorop. En de mis in Echternach.., maar dat is meer dan het gewone, de grond onder de voeten van het geloof.

Natuurlijk komt de innerlijke tweestrijd rond zijn predikantschap steeds weer boven drijven. Hij wist altijd wat hij niet kon, maar tenslotte ook wat hij wel kon: ‘de Schrift nauwkeurig en ontvankelijk lezen en dus de liturgie vieren. Die liturgie met verstand en verbeeldingskracht vieren en dus de Schrift lezen’ (p.742). Poëtisch lezen, niet als extra, maar wezenlijk. En hij weet dat dát, uitlopend op het sacrament essentieel is, en dat niet alleen voor hem, maar voor de gemeente. Zo en zo alleen komt het heil hier op aarde tot ons. Zo worden hemel en aarde even steeds weer even één.

Hij heeft ontdekt ook zo de kerk te kunnen dienen, zijn boeken getuigen ervan en zijn liederen die alleen uit deze ba-sisinstelling echt te plaatsen zijn. Het lijkt of hij tegen elke theologie is, maar het moet de lezers juist van dit blad niet zwaar vallen te ontdekken dat een lezen, denken en vieren dat door deze dingen bepaald is, zijn theologie kan zijn. En de onze, in elk geval de mijne, voeg ik er dan aan toe.

Lees verder zelf, verberg uw irritaties niet, uw eigen leven zit er ook vol mee, het hoort er allemaal bij. En leg een ezelsoor bij de regels die u niet wilt vergeten. Dat heb ik ook gedaan en hier volgt iets van mijn oogst – naar ik hoop wat smaakmakend – om u enigszins een beeld te geven wat er van dit meelezen en meeleven met Willem te ver-wachten valt, maar het is maar een greep in en uit een schatkist!

“Wie de taal verijlt, verguist, vernielt (o theologen), die schaadt het beeld Gods. Want dat wordt ons voorgehouden: in de ark ligt niet het godsbeeld dat men verwachten zou, maar de taal, de brief, de dingen die gezegd zijn. Woord ver-vangt beeld. Woord is beeld. En wie deze ‘beeldspraak’ vernielt, die maakt Zijn aangezicht onkenbaar…” p. 277, 1974.

“Het lezen van gelijkenissen, het spreken in beelden, is onze adamsadel. Daar is onze menselijkheid mee gemoeid. Vervalt dat, dan is de val volkomen. En dáár heeft het theologische geding van al of niet (niet!, zeggen ze) typologie mee te maken. Als het ‘niet’ zou worden, hebben we ook het oude testament niet meer nodig en de tora is terzijde geschoven. Want die is volop messiaans, of een onbelangrijk religieus document.” p.159, 1966.

“Een stil plezier: dat het nu echt voorbij is met dat dorpspredikantschap, dat voorgangerschap. En toch ook wat ongelovige onrust: echt voorbij? En een lichte pijn van spijt, omdat ik niet bij machte was tot wat het mooiste is!” p.293, 1974.

“Ik heb een hekel aan het woord ‘God’ als nomen in zijn algemeenheid. God is een raadsel, – maar in de schrift en in de liturgie klaart het raadsel op tot een geheim (ik ben niet de eerste die dit zegt). God in zijn algemeenheid kunnen wij niet aan. Het volstrekte licht, het absolute duister, nee, dat kunnen wij niet aan. Maar wie eenmaal verstaat wat (wie) de Naam is, die zegt: de onkenbaarheid is enigermate kenbaar gemaakt, niet vatbaar, niet begrijpelijk, maar kenbaar…daarom is het verhaal van Genesis 22 zo prachtig. Mits goed gelezen, nl. als een polemiek met het ‘religi-euze instinct’.

JHWH, – ‘Ik zal (er? bij je?) zijn. Of beter nog: Ík zal gebeuren’. Ja, – ‘Ik zal geboren worden’. Het jodendom heeft vooral weet van dat gebeuren, het christendom (het orthodoxe christendom) vooral van dat geboren worden. De woorden zijn verwant, zo zijn ook synagoge en kerk verwant. Geboren worden, dat is de kenbaarheid tot het uiterste gedreven. De incarnatie, dat is waar alles in de Schrift heenwijst. Alle lijnen willen naar dat middelpunt. Maar ‘incarna-tie’ is niet alleen kerstmis, het is heel de gang door de tijd van de Messias.” p.746, 1990.

“Ik ben vier dagen in Male geweest en nu weer een week hier. In Male te zijn maakt haast onbekwaam voor hier-zijn. Want het leven daar is het normale leven. Met elkaar beginnen, ’s morgens , in lofzang en gebed, in ‘eucharistia’, dát is normaal. Het leven dat we gedwongen worden hier te leiden is abnormaal.” p.501, 1982.

‘Male’ is een zeer gastvrij zusterklooster bij Brugge, gevestigd in een voor Vlaanderen belangrijk kasteel, een echt refugium voor Willem en voor hem niet alleen!Maar daar leven, nee, uiteindelijk toch niet: “Tinka zou ik missen.” p.347, 1975.

“—Eigenlijk is dit ook geen dagboek. Ik geef zelden een leesbaar verslag van wat er gebeurde of mij overkwam. Het is een boek vol met van die blaadjes zoals er op vergaderingen heen en weer gaan, met invallen erop en commentaar. Alleen, – ik vergader met mezelf.” p.365, 1975.

En wij mogen nu lezend, luisterend mee vergaderen en dat in een zo mooi uitgevoerd boek,
een boek dat blijft!

Joop Boendermaker

Willem Barnard, Een zon diep in de nacht, de verzamelde dagboeken 1945-2005, Skandalon 2009