Noordmans contra Barth, inzake de schepping

    Pagina's:
  • Noordmans contra Barth, inzake de schepping
  • 2

logo

 

 

NOORDMANS CONTRA BARTH, INZAKE DE SCHEPPING (I)

Noordmans behoorde tot degenen die Barth in de jaren twintig in Nederland hebben geïntroduceerd. Hij plaatste bij Barths Römerbrief ook enkele kritische kanttekeningen. Maar dat deed geen afbreuk aan zijn fundamentele instem-ming met Barths nieuwe, kritische inzet.

In 1926 bezocht Barth Nederland voor de eerste keer. In Amsterdam had hij een ontmoeting met een aantal Neder-landse theologen, onder wie J. Eijkman, Nico Stufkens, J.P. van Bruggen, D.Tromp, A.H. de Hartog, J.J.Buskes. Ook Noordmans was daarbij. Hij heeft zich bij deze ontmoeting niet onbetuigd gelaten. Buskes schrijft erover, in zijn Hoera voor het leven. Eberhard Busch ook, in zijn Barth-biografie . Busch citeert een brief van Barth aan Eduard Thurneysen. Barth vertelde daarin, onder de indruk te zijn van Noordmans die ‘die andern an Selbständigkeit und Kaliber überragte’.

In de jaren dertig bleef Noordmans zich met Barths theologie bezighouden. Inmiddels was KD I/1 verschenen. Noordmans achtte deze nieuwe aanpak een stap vooruit. Hier stond niet meer, zoals nog wel in de Römerbrief, het paradoxale op de voorgrond. Hier was het niet meer ‘momenten-theologie’. Nu sprak Barth naar Noordmans’ oordeel pastoraler en kerkelijker. Al hield Noordmans ook nu nog reserves. Hij zette die uiteen in zijn opstel Het kerkelijk dogma (1934, in de bundel De openbaring der verborgenheid). Ze betreffen in feite de pneumatologie. Noordmans vat ze samen in zijn uitspraak dat Barth de Heilige Geest wel (en terecht) kent als ‘Degene die het laatste woord in de prediking zegt’ maar ‘minder als de spreker van het volgende woord; als de Trooster, die blijft’. Barths leer van het Woord doet, zei Noordmans, ook nu nog ‘erg atomistisch aan’. De kerk houdt zo nog ‘iets van een spookhuis, waarin God op onverwachte ogenblikken te voorschijn springt’.

Na de oorlog zette Noordmans zijn gesprek met Barth voort. Nu ook naar aanleiding van diens scheppingsleer. KD III/1 was in 1945 verschenen, en het laatste van Noordmans’ stukken over ‘de dialectische theologie’ (in zijn Verza-melde werken deel 3) handelt expliciet daarover. Het stamt uit 1947 en is geschreven voor een predikantenkring, waarin en waarmee Noordmans (tussen 1947 en 1950) KD III/1 besprak. Hij levert weer scherpere kritiek. Ik citeer Noordmans’ hoofdbezwaar (dat hij hier in telegramstijl noteert). Dat is:

‘dat Barth, als hij van Jezus Christus uit, noëtisch… naar de schepping toe gaat, te veel uit het centrum van het geloof naar de periferie uitbuigt. Omdat het over “scheppen” gaat, wil hij het niet hebben over de zonde en de genade, waar het in het centrum van het Evangelie toch om gaat, maar over andere dingen. Ik zal ze nu van achteren naar voren even opnoemen. Dan kan men zien hoe hij naar de omtrek uitbuigt. Genade-goedheid, recht, macht, tegenwoordig-heid van God, samenzijn met God. God is niet alleen. De mens is niet alleen. God bestaat, de mens, de wereld be-staat. Men hoort hoe Barth van het kruis naar de schepping komt. Of eigenlijk, hij gaat niet van het kruis, het middel-punt uit, maar van de incarnatie, dus wat meer van het raam, de omtrek van het Evangelie uit. Van het samenzijn van God en mens in Christus en van de macht die God in de vereniging van naturen over de mens Jezus heeft… Maar als men het zo doet is het toch de vraag of men wel werkelijk van de openbaring van Christus uitgaat om bij de schepping te komen. Alvast niet van het middelpunt uit, maar van de twee naturen; niet van het werk van Christus. Het is incarnatie-creatie… Maar de schepping is een werk en zo moet men van het werk van Christus uitgaan om rugwaarts tot de schepping te komen. Van de genade als verzoening: dan komt men in Genesis 3 terecht en niet in Genesis 1 en 2.’ (VW 3 685v)

Met deze kritiek uit 1947 trekt Noordmans (zegt hij zelf) de lijn door die hij al in 1934, in zijn Herschepping, heeft uit-gezet. Daar beklemtoonde hij dat de schepping een ‘geloofsartikel’ is, net zoals de verzoening en de heiliging. Het is in één rij dáármee dat zij past. Noordmans verwijt Barth nu, de schepping juist uit dat rijtje weg te halen. Daarmee, bedoelt Noordmans, maakt Barth van het scheppingsgeloof tóch filosofie, die zich door de openbaring uiteindelijk níét laat gezeggen. Terwijl wij God de Schepper, dit is de Vader, net als de Zoon en de Geest toch echt alleen door openbaring kennen, niet al van nature. Bijbels spreken over God de Schepper ‘is niet teruggaan van een nieuwtestamentische belofte op een oude, ook aan de heidenen bekende waarheid, maar men leert het uit het Evangelie’. En let wel: dat Evangelie spreekt niet (zoals het bij Barth lijkt te worden verstaan) van ‘natuur en genade’; nee, het spreekt van ‘zonde en genade’ (genade verstaan als verzoening).

Wij pakken Herschepping er zelf bij (het boek werd vorig jaar opnieuw uitgegeven). Fundamenteel stelde Noordmans daar: schepping is een kritisch begrip. De bijbel begint dan wel met Genesis 1 en 2, maar eigenlijk begint ze met Ge-nesis 3, met de val. Dat wij in het voorgaande horen ‘dat alles goed was’ geeft ons alleen ‘een maatstaf in handen om te zien, dat alles gevallen is’. De werkelijkheid van de val, dát is de schepping waarmee wij dagelijks te maken heb-ben; een andere schepping is er niet. De ellende die zich samenbalt rond Jezus, dat is de scheppingswerkelijkheid die de bijbel ons toont.

‘De belijdenis van de Vader en die van de Zoon, de Schepper en de Verlosser,.. behoren (bijeen). De God van Jozef is dezelfde als die van Jezus. Hij doet het goede uit het kwade voortkomen. Hij schept het licht uit het donker der zonde. Hij is de God der opstanding achter het kruis.’ (VW 2, 246) Dát is scheppen! Noordmans zegt kernachtig: ‘Geloven in de Schepper is geloven in het Koninkrijk Gods.’ (VW 2, 250)

Genesis 1 en 2 kunnen (mogen) dus géén aanleiding geven tot beschouwingen over sterrenkunde of geologie; even-min ‘over de vermogens van de mens, verstand, gevoel en wil, zoals Calvijn nog doet in zijn Institutie’. Idealistische of dichterlijke beschouwingen over ‘de natuur’ slaan de plank mis. ‘Buiten Jezus Christus bergt het raadsel der schep-ping enkel ontzetting.’ Hoe moeten wij Genesis 1 en 2 dan wél verstaan? Ik citeer:

‘Wanneer wij het woord “scheppen” uitspreken, denken wij vaak aan schone vormen, aan harmonie, aan een onge-broken geheel. Door het aanschouwen of doorleven van zulke vormen menen wij dan met God de Vader in aanraking te kunnen komen. Wij wandelen met hem in de rozentuin. De bijbel laat ons echter iets anders zien. In den beginne schiep God de hemel en de aarde. Dat is de eerste grote scheiding. Het is de daad van een geest; een oordeel. – Bij de eigenlijke scheppingsdagen herhaalt zich dat. Licht en duisternis, dag en nacht worden gescheiden. De wateren boven van de wateren beneden. De zee van het droge. Straks bij de schepping van de mens wordt Eva van Adam gescheiden.’

Zo bedoelt Noordmans het, als hij stelt: ‘scheppen is geen vormen maar scheiden’. En dat ‘scheiden’ ziet hij in het bijbels verhaal doorgaan, in heel de oergeschiedenis (Genesis 3-11). Daarin ‘volgt, naast de lijn der belofte, die toen ook reeds liep, een geweldige beschrijving van de loop der schepping buiten Christus. Achter elkaar zien wij op het doek het spel van Adam en Eva, de revolutie van Kaïn, de arbeid van Lamech en zijn zonen, de oorlogsdans voor Ada en Zilla en de ondergang in de zondvloed. Gevolgd door een mislukte poging om de hemel te bestormen.’ En dit alles is maar niet mythologie. Het is realiteit. ‘Ons geslacht weet er van mee te spreken. Achter het spel komt de re-volutie, achter de revolutie de arbeid, achter de arbeid de oorlog, achter de oorlog de ondergang. Dat is een beschrijving van de schepping buiten Christus én in het leven van het individu én in de geschiedenis van het geslacht. De achttiende, de negentiende en de twintigste eeuw laten er in hun samenhang iets van zien.’ (VW 2, 251v)

Gods scheppen, dat scheiden is, is dus niet afgelopen met Genesis 2, en ook niet met Genesis 11. Heel het Oude Testament getuigt ervan. In de Twaalf Artikelen van het Geloof wordt van God de Vader beleden dat Hij is: ‘Schepper des hemels en der aarde’. Dat slaat, zegt Noordmans, niet alleen op Genesis 1 en 2. Volgens hem heeft de christelij-ke kerk met deze belijdenis willen zeggen dat deze God – als de God van Jezus Christus – ‘ook de God van het Oude Testament is’. Van het totale Oude Testament. Gods scheidend scheppen houdt trouwens ook aan het eind van het Oude Testament niet op. Dit scheppend scheiden van goed en kwaad, dit slaan van een breuk tussen beide, gaat door tot op Golgotha. Daar bereikt het zijn climax. God gaat er zelf in de breuk staan. Ik geef nog één ander citaat uit Herschepping. Een citaat dat iets laat zien van de concrete situatie waarin Noordmans schreef:

‘Vaak stelt men het zo voor, dat wij van de schepping moeten spreken als van een compleet, afgedaan werk van God. Het is klaar… er heerst harmonie in het geheel, die men moet trachten te ontdekken… Alles.. is goed; en ons leven zou volmaakt en gelukkig zijn, als er niet een kleine storing was opgetreden die wij zonde noemen, met als gevolg een andere storing, de dood… Men maakt dan van het Evangelie een episode, terwijl wetenschap, kunst, politiek zich met het eigenlijke serieuze werk in de schepping zouden bezig houden. Het werk van de Vader, het maken van de dingen, is dan afgelopen en het komt er slechts op aan de harmonie daarin weer te herstellen. In afwachting daarvan houdt men toch een bodem onder de voeten en die is van groter dragende kracht dan het fundament dat Jezus Christus gelegd heeft. De mens heeft eenmaal bloed in zijn aderen en dat bepaalt zijn bestaan grondiger dan het bloed van Jezus Christus dat voor hem gevloeid heeft.’ (VW 2, 253v)

Bloed in de aderen, bodem onder de voeten. Zinspeling op de ideologie van het nationaal-socialisme, verheerlijking van het Germaanse ras en van ‘bloed en bodem’ van het Duitse volk. De ‘Duitse christenen’ juichten die ideologie toe. Welnu, dat is ‘scheppingsgeloof’ dat zich volgens Noordmans wel op een geïsoleerd scheppingsverhaal Genesis 1 en 2, maar zeker niet op de bijbelse verkondiging aangaande ‘de schepping’ kon beroepen. Herschepping verscheen in 1934. Het jaar van de Barmer thesen. Het jaar ook van Barths brochure Nein!, gericht tegen Emil Brunners leer van het ‘aanknopingspunt’. Noordmans noemt deze brochure met instemming. Hij zat dus met Barths radicale afwijzing van alle natuurlijke theologie volkomen op één lijn. Ronduit spreekt hij van een ‘positie die ik met Barth deel’ (VW 4, 127). Hier nog wel.

In de Waagschaal, nieuwe jaargang 39, nr. 4. (2010)

Pagina's: 1 2