Monumentje voor mijn vader
MONUMENTJE VOOR MIJN VADER
Hij was schoolmeester en haalde met ere zijn pensioen. Hij kreeg zelfs een lintje. In Doetinchem, waar hij de laatste dertig jaar werkte, was “School Blankesteijn” een begrip. Nu is hij vrijwel vergeten. Maar juist deze mensen hebben het christelijk geloof door de tijd gedragen en over de weerbarstige aarde getrokken, en ze spiegelen een periode vaak helderder dan kerkvaders. Vandaar dit kleine gedenkteken in drukletters.
Geboren net in de 20ste eeuw. Zijn vader was beroepsmilitair, hijzelf werd dienstweigeraar. In zijn directe omgeving ervoer hij de ellende van alcohol, hij werd geheelonthouder. Toen hij eens op een boerderij een kistkalf zag werd hij vegetariër. Hij was esperantist: “vijandschap woekert waar mensen elkaar niet kunnen verstaan”. Allemaal ingrediënten voor een zweverig soort mensen- en dierenliefde. Bij hem niet. Dat een mens geneigd is tot alle kwaad was hem op het lijf geschreven. Hij kende alle binnenschoolse trucs en smoezen, had een perfecte orde in de klas, en later als schoolhoofd had hij een fijne neus voor de listen en lagen van ouders en autoriteiten.
Daarbij bleef hij zijn idealen serieus nemen en was bereid, daarvoor risico’s te lopen. – Bijna was ik groot geworden buiten de kerk der vaderen. Vaders pacifisme maakte hem gevoelig voor de doopsgezinde kerk. Toen hij zijn predikant eens opbiechtte dat hij dacht aan overstappen zei die: “jongen, als je geweten je dringt moet je dat doen”. Zouden hem toen, zei hij ons later, de voordelen van Calvijn boven Menno Simonsz zijn uitgemeten, dan was hij subiet doopsgezind geworden. Nu bleef hij.
Afscheid durven nemen van de kerk waarin je gedoopt bent vergt lef, is een risico. Er zouden hem hachelijker momenten wachten.
Na de stilte van het landelijke leven
Zijn eerste onderwijsbaan was in Halle-Nijman, een gehucht achter Zelhem in de Achterhoek, toen nog platteland in de laagste versnelling. Primitief. De onderwijzers, allemaal jonge vrijgezellen, bivakkeerden op de schoolzolder, de onderwijzeres woonde in bij het schoolhoofd en zijn gezin. Idyllisch om te beginnen, niet om lang te blijven. De volgende school het absolute tegendeel: IJmuiden. Die nederzetting bestond toen nog maar amper vijftig jaar. Ruige pioniers, en een onderlaag van wat na het graven van het Noordzeekanaal was blijven hangen. Recht voor z’n raap, geluidssterkte fortissimo, losse handjes soms.
Hij haalde aktes om later aan een ulo les te kunnen geven. Werd benoemd aan de christelijke ulo in Amstelveen. Toen hij lid werd van Kerk en Vrede was de beer los. Dreigementen met ontslag. Het was toen crisistijd, en ook bij het onderwijs was de werkgelegenheid schaars. Gewetensnood, een gezin met twee kleine kinderen immers. Mijn ouders waagden de sprong in het diepe: nee, we laten ons niet afbrengen van iets wat voor ons verweven is met ons geloof. – Te rechter tijd bonden bestuur en hoofd in. Hij mocht blijven.
Erger nog was het in de kerk. Enkele nieuwe mensen, onder wie mijn vader, kwamen in de kerkeraad. Predikant en oude garde, van een nogal behouden signatuur, waren daar niet blij mee. In zijn preken maakte dominee alles wat hem mishaagde in de vergadering der broeders, publiek, met naam en toenaam. De door zulke strafredes getroffenen weken, als ze geen ambtelijke dienst hadden, nogal eens uit naar het kerkje van Hersteld Verband, om op verhaal te komen. Toen dit dominee (hij zou later zijn mannetje staan als Kamerlid van de AR) ter ore kwam, bood ook dat hem preekstof. “Kerkschuimers” klonk het van kansel.
De verlossing kwam door een benoeming tot hoofd van een christelijke school, lagere plus ulo, in Doetinchem. Ook de Achterhoek kent twisten en vooral vetes, maar is weinig tot scherpslijperij geneigd.
Al gauw groeide de school flink, door kwaliteit en irenische omgangsvormen. Een bonte schare kinderen van allerlei kerkelijke herkomst; ook veel van buiten de kerk, tot later zelfs uit een communistisch nest. De school deed geen concessies aan haar christelijke karakter; wel stond een, zelden met zoveel woorden uitgesproken tolerantie hoog in het vaandel. Daarbij kwam het mijn vader van pas dat hij weinig kerkelijk besef had, en dat dogmatische finesses hem achter de komma al gauw te ingewikkeld waren.
De vijf die een zes werd
Streng was de school, wist heel Doetinchem. Maar eerlijk, en zorgzaam, speciaal voor wie het niet breed had. Toen midden in de crisistijd (sommige kinderen werden op school bijgevoed) de dochter van een groot-industrieel rinkelend van de gouden sieraden op school kwam, ging er een brief naar pa en ma met het verzoek, die versiersels voortaan thuis te houden, wat de school op het verlies van één leerling kwam te staan.
Een meisje van wie vader vermoedde, dat ze onder de maat bleef door gebrek aan zelfvertrouwen, leverde een onvoldoende proefwerk in. Hoewel hij in zulke dingen op het rechtlijnige af objectief was, schreef hij er een zes onder. Hij bekende het ons later met een mengeling van schaamte en voldoening – en dat het gewerkt had.
Voor veel Achterhoekers was in die dagen de ulo, en misschien daarna de kweekschool (nu pabo) de grens van hun intellectuele ambities. Wat heeft hij zich uit de naad gelopen om beurzen te krijgen voor leerlingen die meer in hun mars hadden. Soms lukte dat, maar durfden de ouders het risico niet aan.
De oorlog. Vrij veel NSB-kinderen op school. Er waren wel eens pesterijen, maar meestal gingen de anderen gewoon met hen om. Alleen als ze op nazi-hoogtijdagen hun Jeugdstormpakjes aan hadden, werden ze volstrekt genegeerd. Welsprekender is nog dat na de bevrijding mijding en gesar uitbleven, zonder dat daarvoor ook maar één woord van vermaan nodig was.
De moeilijke na-oorlogse jaren. De school door bommen verwoest. Nieuwe hete hangijzers. Een vacature. De beste sollicitant bleek lid van de Partij van de Arbeid. Dat wàs toen wat in christelijk Nederland. Na weliswaar wat discussie werd hij benoemd en voegde zich soepel in het onderwijzersteam, met Hervormden van allerlei kleur, Gereformeerden, Oud-gereformeerden en ook de dochter van een wegens landverraad veroordeelde NSB-er.
Wat mij achteraf zo treft is, dat er voor die prae-oecumenische gezindheid, en voor die bewogenheid met mensen, zo weinig woorden nodig waren. Daarin ontmoetten de achterhoekse neiging tot een laag profiel en het door zijn geloof geknede karakter van mijn vader elkaar. Hij verdient een monumentje.
Vlak voor zijn dood, in 1989, zei hij tegen mijn vrouw en mij: “Nou heb ik een leven lang tegen de kinderen gezegd: als je echt bidt zal God het je geven. Maar zo zit dat niet.” Hij heeft het niet meer ten einde kunnen denken. Onze Lieve Heer zal hem dat niet euvel duiden.
Hans Blankesteijn
Auteur is emeritus predikant (PKN) en was omroepjournalist