De geest van de kauw (I)
DE GEEST VAN DE KAUW (I)
Sinds jaar en dag helpen wij vogels de winter door. Broodkruimels, een voersilo met zaadjes, vetbollen. Die hangen aan een lang touw, zodat duiven en andere kiloverslinders er niet bij kunnen. Dacht ik.
Een ochtend. Een kauw landt op de tak waaraan zo’n bol hangt, takelt met zijn snavel een stuk touw omhoog, zet zijn poot op de zo gewonnen centimeters, en herhaalt dat takelwerk net zo lang tot hij bij de etenswaar kan. Even later rest daarvan alleen nog de herinnering. Een winter later gebeurt precies hetzelfde. De kauw van vorig jaar? Of geven ze hun technieken door, kijken die van elkaar af, en vormt zich zo een traditie van onderzoek en onderwijs? In ieder geval een staal van creatieve intelligentie.
Er zijn meer van die beesten met een hoog IQ. In Nieuw Zeeland wisten mussen een sensor te kraken, die de deur opende en sloot naar een ruimte waar ze voedsel vermoedden.
Bijen. Ze kennen rangen en standen, werksters en verkenners. De verkenners zijn een elite krachtens geboorte; in hun hersens zitten chemische stoffen die de werksters missen. Precies dezelfde stoffen vind je in het hoofd van mensen, die opvallen door onderzoekend of ook wel riskant gedrag. Toch zijn bijen niet genetisch verwant met mensen; de evolutie doet sommige uitvindingen vele malen opnieuw, met continenten en tijdperken ertussen.
Instinct, slimheid, geest
Mijn kauw had een geniaal trekje, dat hem hielp te overleven in barre tijden. Maar creatieve intelligentie is nog geen Erasmusprijs waard. Geest is meer dan vindingrijkheid. Er hoort ambitie bij om vragen te stellen die je nog geen droog brood opleveren. Besef van verleden en vermoeden van toekomst. Vragen stellen over het hoe en waarom en waartoe. Jezelf van een afstand kunnen en durven beschouwen. Doorleefde ervaringen, bekommernis om mensen en wereld. Een taal, die hoger grijpt dan alarmkreten en lokroepen. Geest huist in de hersenen, maar reikt tot in vingertoppen en tong.
Wie geest vermoedt in dieren moet de nodige aftrekposten opvoeren. Veel gedrag is puur instinctief, dat gaat vooraf aan intelligentie. Vluchten op een vaag gerucht. Zorg voor een nest jonge dieren, maar die houdt na een paar weken of maanden vanzelf op. In de tuin zitten merels, die zo langzamerhand bijna huisgenoten zijn geworden. Ik zie ze voedsel aanslepen voor de jongen. Wat later verschijnt het hele gezin op de voedertafel, waar de ouders het kroost voedsel in de snavel proppen, volstrekt overbodig, want de jongen kunnen intussen zelf pikken. Dan komt het moment dat pa en moe hun kinderen wegjagen; de jongen, groter geworden, zijn nu concurrenten op de voedselmarkt. – Veel van wat slimheid lijkt, gebeurt vol-automatisch krachtens instinct, dierenslimheid is nog geen intelligentie, en enkelsporige intelligentie ligt onder de maat van wat wij geest noemen.
Sporen van Geest
Maar dieren leveren wel terdege getuigenissen van geest. Echt gebeurd: een straathond die een te vondeling gelegde mensenbaby naar haar nest sleepte. Dolfijnen die een soortgenoot assisteerden bij een bevalling. Een groep walvissen die een cordon vormden rondom door haaien belaagde zwemmers. Het gorillavrouwtje in de dierentuin van Chicago, dat een kind redde toen het van een hek de apenkuil in viel. Roerende zorg van apen voor krakkemikkige oudjes. Een groep apen die voedsel weigerde toen de buren niets kregen. Een chimpansee die in een spiegel niet zo-maar een soortgenoot herkende, maar zichzelf: vermogen, jezelf van een afstand te beschouwen.
Je kunnen verplaatsen in de nood van anderen, en daar effectief op handelen, dat gaat intelligentie te boven. Sporen van geest. – Maar mensen, die daar niet aan willen, zitten niet voor één gat gevangen: “Werktuigen gebruiken bijvoorbeeld, dat kunnen toch alleen mensen?” Tot ze zagen hoe kraaien met dunne takjes insecten uit boomspleten peuterden. Volgende argument: niet het gebruik maar het maken van werktuigen is de mensen voorbehouden. Totdat kraaien hun stokjes op maat bleken te kunnen breken.
Taal dan, die is toch alleen van ons mensen. Maar zebravinken leren in hun vroege jeugd een vrij ingewikkelde grammatica, en het hersengebied daarvoor ligt op precies dezelfde plaats als ons taalcentrum. Ook wolven hebben hun taal, die heel wat meer om het lijf heeft dan wat ongericht gehuil. Er zijn Eskimo’s die de wolventaal verstaan.
Een eigen persoonlijkheid, zoiets hebben mensen toch alleen? Wie dieren goed observeert, weet beter. Vechtende chimpansees. Twee vrouwtjes trekken ze uit elkaar en nemen de vechtersbazen hun wapens, stokken, af.
Herkomst van de geest
Allerlei gedrag van dieren lijkt sterk op mensenmanieren, dat blijft een feit ook na aftrek van instinct en overlevingsstrategieën. Hebben dieren dan ook geest, sporen ervan misschien, niet zoveel als wij, maar toch?
Dieren mínder geest? Het zou kunnen dat hun geest voor een klein stukje samenvalt met de onze, maar zich uitstrekt over gebieden die ons onbekend zijn, omdat wíj er geen antenne voor hebben. Of het zou kunnen dat, bij alle gelijkenis, onze menselijke geest soortelijk verschilt van dierengeest. Wie leeft bij de Schriften heeft geleerd, dat onze geest afkomstig is van God, en weer naar Hem terugkeert. Dieren hebben levensgeest, soms sterk lijkend op de onze, maar mogelijk uit een ander vat getapt. Voordat we losjes reppen over de geest van de kauw en daarbij denken aan een mini-uitvoering van de onze, is er nog wel het nodige op te helderen.
Tussenspel, autobiografisch
Kort na de oorlog dromde zowat ieder die jong was en wat wilde, naar de padvinderij; ook bijna al mijn vrienden deden dat. Ik niet. Ik had in de voorafgaande jaren genoeg uniformen gezien, maar ik was ook jong en wilde wat. Kwam na wat omzwervingen terecht in de NJN. De Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie. Niet zomaar wat natuurvrienden dus. Studie was de bedoeling. Ook verder was het een interessante club. Ze preludeerde in zekere zin op latere anti-autoritaire tijden, had een zo licht mogelijk uitgevoerde leiding in kampen en op excursies. Geen hopmannen en patrouilleleiders. De NJN deed ook niet mee in de koepel van jeugdorganisaties, de Nederlandse Jeugdgemeenschap. Die had als embleem een oranje zonnetje, en dat zou communistische jongeren kunnen afschrikken. De NJN was neutraal, maar dan ook echt neutraal.
De NJN begon voor mij in mijn middelbareschooljaren. Daarna kwam de universiteit, theologie, Utrecht. Onder mijn studiegenoten was nog één NJNer. – Sindsdien leef ik in twee werelden, die malcanderen niet en mooghen, de theologie en de natuur. Even leek in die jaren de toen bekende Adolf Portmann deze twee werelden enigszins on speaking terms te brengen, althans de christenen hun spraak terug te geven, maar niet lang. Het bleef prikkelen en prikken. Deze artikelen zijn van die levenslange ongemakkelijkheid de, op één punt toegespitste, neerslag. Heeft m’n kauw geest van mijn geest?
(wordt vervolgd)
Hans Blankesteijn
Ds. H. Blankesteijn is emeritus predikant en gepensioneerd omroepjournalist