Eerder dan de eerste dag

logo-idW-oud

 

EERDER DAN DE EERSTE DAG

Het was zo eenvoudig. God heeft de wereld goed geschapen, maar door een fatale misstap van onze verste voorou-ders is ze dat niet meer. Met pijn en moeite bewonen wij een onwillige aarde, en het einde is de dood. Die eenvoud is ons uit handen gevallen. Al miljoenen jaren voordat ergens in Afrika Ardi en Lucy misschien hun steentje bijdroegen aan de wording van het menselijk ras, was de wereld hoogst ongastvrij, werd er gevochten om voedsel en ruimte, en werd er doodgegaan en doodgemaakt bij het leven.

Wij houden het bouwsel van ons geloof overeind met een nieuwe mantra: de schepping ís goed. Maar hoe kom je dan in het reine met alles wat daartegen vloekt. De gangbare antwoorden, steeds ingebed in een indrukwekkende theologie, luchten mij niet op. De schepping goed, maar met schaduwzijden. Goed, maar onvolkomen en onvoltooid. Goed zoals het kruis van Christus goed is. – Dat schiet tekort bij de gruwelverhalen die elke bioloog je kan opdissen. En dan zwijgen we nog maar over mens en maatschappij.

Het was door, onder andere, de evolutietheorie dat oude christelijke zekerheden werden ondergraven; ze bracht een wereldbeeld in omloop dat tot nader order gezaghebbend is. Het moet mogelijk zijn, in de taal van de evolutie het ons geschonken heil te vertolken, net zoals dat kon in oud-oosterse beelden. Mijn vermoeden is dat daarbij de eerste twee verzen van Genesis van belang zijn. Lijkt de wirwar van vóór de eerste scheppingsdag niet verrassend op het evolutieproces?

Wel of geen tombola

Christenen die de evolutie aanvaarden lijken een stille voorkeur te hebben voor de meest geruststellende versie daarvan: primitieve levensvormen die stuwen tot complexere, wat tenslotte uitkomt bij de mens. De mens als kroon van de schepping, nu met de kwaliteitsgarantie uit de bètahoek. Dat is niet de evolutie volgens Darwin en zijn naza-ten. In de 19de eeuw ritselde het van de theorieën die duidden op iets als evolutie, en sommige daarvan repten inder-daad van lager naar doelgericht hoger. Darwin heeft zich daar meer dan eens tegen uitgesproken. Zijn kernwoord is adaptatie: al dan niet geslaagde aanpassingen aan nieuwe omstandigheden, met het toeval in de hoofdrol. Dat bleef de lijn in de evolutietheorie. Soms leiden zulke aanpassingen tot wat wij hogere vormen van leven believen te noe-men, maar het kan ook op hetzelfde niveau of naar een primitievere vorm. Het kan alle kanten op, al naar de situatie vereist. Een tombola.

Het is met de evolutie vaak slordigheid troef. Er wordt dubbel werk gedaan. Het oog is meer dan eens uitgevonden. Half werk soms ook. Krabben met ogen op steeltjes, die afdaalden naar dieper water, waar het pikdonker is. De ogen verdwenen, de steeltjes bleven. Toch daagt er een vermoeden van regels en wetmatigheden. Als op grote afstand van elkaar in vergelijkbare omstandigheden dezelfde processen zich voordoen, is dat niet zo-maar.

Interessant is een vrij recent laboratoriumexperiment, waarbij het lukte, bacteriën te veranderen in andere bacteriën, en vervolgens weer terug. Dat suggereert wetmatigheid. Maar niet alle proefbacteriën deden mee, en de gewillige exemplaren volgden niet allemaal dezelfde genetische route; dat riekt naar toeval. Het was een laboratoriumproef; in een open systeem als de aarde is nog veel meer toeval en variatie te verwachten. Zeker zullen in de toekomst meer patronen worden ontdekt. Maar er moet veel gebeuren, wil het toeval zijn troon ruimen. Geluk, ongelukken, soms een schitterend ongeluk. Dat is de evolutie. Wirwar.

Tohu wabohu

We lezen Genesis 1 als het verhaal van de zes plus één dagen. Maar vers 1 en 2 zijn er ook nog, en ze hebben recht op onze aandacht. In de tohu wabohu, Irrsal und Wirrsal, ligt alles door elkaar heen, maar de Chaos zoals we die uit andere wereldverhalen kennen, is ze niet, en er dreigt ook geen oermonster meer, geen anti-goddelijke macht. Tohu wabohu is geen lustoord, maar ze is niet van God los. Zijn adem zweeft erboven. Die baaierd is zijn schepping, het lijkt wel het materiaal waarmee Hij straks aan het werk gaat. De schepping begint bij vers 1, niet bij 3. Eerder dan de eerste dag dus.

Aan die proloog op de zes plus één dagen verliest de Schrift weinig woorden. Ze wordt pas welsprekend bij de eerste dag, en pas dan valt het woord “goed”. Daar, bij die eerste dag, begint de catechese, daar wordt wie geloven wil geleerd, zijn dagen te tellen met het oog op de sabbat. Wat aan die eerste dag voorafgaat, is daarvoor niet relevant; weinig woorden dus daarover. Het valt buiten de muren van het leerhuis. Maar het is er wel. Ik zou willen zeggen: de tohu wabohu ligt te wachten op biologen en hunsgelijken, ze lijkt sprekend op de tombola van de evolutie. De dagen in het leerhuis, tohu wabohu in biologisch veldwerk en het laboratorium. En beide reiken van ooit tot vandaag de dag.

De goede schepping is een heilsfeit. Heilsfeiten zijn doorgaans verborgen, en de scheppingsdagen zijn net zo ver-borgen voor onze ogen als pasen. We hebben ze alleen in taal. Soms meen je, als in een flits, er even iets van te zien, meestal niet.

Het verhaal van de scheppingsdagen is er voor het oor. Vers 1 en 2 zijn er, zou je kunnen zeggen, voor het oog, de verrekijker, de microscoop. Voor Darwin.

De tohu wabohu is er eerder dan de eerste dag, maar ze is wèl schepping. Geen lustoord, vol gruwelen. Ook betove-rend mooi, of gruwelijk mooi. Gods adem zweeft er, vooralsnog zwijgend, boven.

Hans Blankesteijn