Gebed
GEBED
Genadig God, die in mijn boezem leest!
Ik vlied tot U, en wil, maar kan niet smeeken.
Aanschouw mijn nood, mijn neêrgezonken geest,
En zie mijn oog van stille tranen leken!
Ik smeek om niets, hoe kwijnend, hoe bedroefd.
Gy ziet me een prooi van mijn bedwelmde zinnen:
Gy weet alleen het geen uw kind behoeft,
En mint het meer, dan ’t ooit zich-zelf kan minnen.
Geef, Vader, geef aan uw onwetend kroost,
Het geen het zelf niet durft, niet weet te vragen!
Ik buig mij neêr; ik smeek noch kruis, noch troost;
Gy, doe naar uw ontfermend welbehagen!
Ja, wond of heel; verhef, of druk my neêr:
‘k Aanbid uw wil, hoe duister in mijne oogen:
Ik offer me op, en zwijg en wensch niet meer:
‘k Berust in U, zie daar mijn enigst pogen!
Ik zie op U met kinderlijk ontzag:
Met Christen hoop, noch laauw noch ongeduldig,
Ach, leer Gy my, het geen ik bidden mag!
Bid zelf in my; zoo is mijn beê onschuldig.
Willem Bilderdijk
Londen, 6 november 1796