Bijbelhoren
BIJBELHOREN
Zondagmorgen. Opgaan naar het heiligdom, psalm 100 zingt ervan. Te midden van liederen en gebeden wordt daar de Bijbel ter hand genomen, een gedeelte opgeslagen, letters, woorden en zinnen wakker gelezen. Ze komen rechtop, we horen ze als van aangezicht tot aangezicht; wij horen met Israël mee: Hoor, Israël! Het is de belijdenis dat we worden aangesproken, een credo zonder ‘ik’ of ‘wij’, maar van de overkant. Er ontstaat een vreemde, grote ruimte, een akoestiek vanuit den beginne tot aan de voleinding, boven ons, onder ons, van alle kanten omgeven door wat er klinkt. Als bij Van hoofde aan wordt er een licht ontstoken, bij elk woord verdwijnt meer duisternis, een helder schijnsel gaat ons omstralen, het is de vervulling van het gebed om verlichting met de Heilige Geest, zoals het ouderwets heet, een nieuwe wereld breekt baan. Al luisterend gaan we de lezing vertrouwen, dit is anders dan hetgeen we overal horen, om ons heen en ook binnen in ons; dit uitzonderlijke, dit nergens anders gehoorde blijkt voor de gemeente bestemd. Ferm en insnijdend zijn de gesproken woorden, serieus – eindelijk worden we serieus genomen – en vol vreugde tegelijk. De bruisende watermassa’s van uitspraken, opinie’s, meningen, boodschappen, geleuter, gekonkelfoes, gelieg, ze worden tot zwijgen gebracht en ze verdwijnen.
Om de woorden in het heiligdom heen is het stil, alleen zíj klinken, niemand interrumpeert ze, lacht ze uit of geeft een applaus, dat komt later, in de preek wanneer al onze reacties worden benoemd in confrontatie met wat is voorgele-zen. Toch is er een niet hoorbaar gesprek, een intiem ‘gesmoes’ tussen het Oude en het Nieuwe Testament, het is de homilia, tussen de wereld van de verwachting en de wereld van de herinnering, het wordt alleen vermoed, we zijn nog stil, we vermoeden waarover dit geheime gesprek gaat, over wie het gaat, we zijn niet een menigte, vaak kleine club, maar in de dienst, onder het horen gevormd tot gemeente met een heer. Deze heer, het is de Heer, staat hoorbaar in ons midden.
Het voorlezen luistert nauw, het is een gezette taak; kiezen uit welke vertaling, is het een ‘donderende’ tekst, geestig, uiterst liefelijk of dat alles dooreen? Moet je dat laten horen in je stem of kan het geserreerd blijven, enigszins op afstand? De hoorders merken als je eraan hebt gewerkt. Ik moet bekennen dat mijn volgorde van voorbereiding vaak was: preek maken, gebeden schrijven, voorbereiden schriftlezing. Het is me een aantal keren overkomen dat in de dienst bij het voorlezen te midden van een luisterende gemeente wezenlijke aspecten van het bijbelgedeelte hoorbaar werden die ik thuis ook na studie niet had gezien, te dicht met mijn neus erop geweest, maar dan met iedereen een en al oor rondom maakte dat echte horen zich ook van mij meester.
Het is als van boven wanneer de predikant een auditeur blijkt; dan heeft hij (of zij) ook ons gehoord in onze sores en oppervlakkigheid, heeft hij de tijd verstaan waarin we leven en het moment waarop er wordt gesproken met het Woord.
S.L.Schoch