Consequentie van het ware geloof?

logo-idW-oud

CONSEQUENTIE VAN HET WARE GELOOF?

In het nummer van 13 augustus j.l. beschrijft At Polhuis de verwarring die de slotverklaring van Mohammed B. bij hem heeft opgeroepen. Hij herkende er – tot zijn schrik – iets in van het ware geloof, van de consequentie van het ware geloof. Ook in de bijbelse geschriften staan immers teksten waarin op niet mis te verstane wijze over goddelozen gesproken wordt. Hun weg loopt dood. In een tekst als die van Judas 14 en 15 (‘Ik zie de Heer komen met zijn heilige tienduizendtallen om over allen zijn vonnis uit te spreken; alle goddeloze zondaars zal hij veroordelen voor alle goddeloze daden die ze in hun goddeloosheid bedreven hebben en voor de harde woorden waarmee ze hem hebben beledigd.’) hoort Polhuis de echo van de verklaring van Mohammed B. Hij heeft als één uit de heilige tienduizendtallen het vonnis voltrokken, nadat het oordeel uitgesproken is.

Deze gedachten van Polhuis troffen mij, omdat ik vergelijkbare overwegingen rond het bewuste proces heb gehad. Bij mij leidden deze echter tot een tegengestelde conclusie. Inderdaad, er is herkenning mogelijk; er zijn parallellen. Mijn schrik daarover leidde echter niet tot een besef van de betekenis van de ware geloofsgehoorzaamheid, maar bracht mij opnieuw bij de vraag wat we eigenlijk aanmoeten met het godsdienstige fanatisme waarvan de bijbelse geschriften getuigen. Moeten we niet zeggen dat een flink aantal bijbelse stemmen kennelijk te herleiden is tot wat we nu terecht verwerpen als gevaarlijk fanatisme?

Ik besef dat ik hiermee heel wat overhoop haal. De normativiteit van de Schrift staat op het spel. Maar ik wil dat maar eens wagen. Als Bram van de Beek ons in zijn boek De kring om de Messias voorhoudt dat de canonieke traditie van jodendom en christendom teruggaat op een kleine groep van ultrareligieuze nationalisten wiens oogmerk nog radicaler was dan het beleid van de Taliban in Afghanistan, dan ben ik niet van plan voor het kennelijke gezag daarvan te zwichten; sterker een dergelijke – provocerende? – zin roept grote weerstand bij me op. En ik kan me niet voorstellen dat iemand zich hiervoor wil laten winnen. De visie van deze groep op God en zijn wil voor het volk, aldus Van de Beek, sloot niet alleen andere volken en culturen uit, maar ook alle andersdenkenden in eigen land. Maar we hebben geen keus: ‘men kan niet tegelijk in een canonieke traditie staan en tevens een afkeer hebben van wat deze traditie voorstaat’.1 Ja, denk ik dan, als dat werkelijk de keus zou zijn, dan maar niet. Ik verklaar bij deze in zo’n traditie niet te willen staan. Maar, ik ben er nog steeds van overtuigd dat dit ook niet hoeft.

Hoe dan om te gaan met de normativiteit van de Schrift? Ik wil me aansluiten bij al diegenen die de weg hebben gebaand naar de hermeneutiek van de argwaan. En ik begin met deze toe te passen op de verklaring van Mohammed B. na de uitspraak van de rechtbank. Polhuis gaat hier af op advocaat Plasman die deze verklaring als ‘authentiek’ kwalificeert en neemt de verklaring serieus. Ik begrijp daar niets van. Opeens zouden we nu het ware motief van Mohammed B. kennen. Alle speculaties daarover – getuige ook verschillende columns de dagen erna – kunnen naar de prullenbak. Geen persoonlijke gekwetstheid, geen kritiek op de westerse samenleving. Alleen geloofsgehoorzaamheid.

Hoezo? Gaat dat zo gemakkelijk? B. wil maanden niets zeggen, onttrekt zich aan elk onderzoek, en dan worden zijn eerste woorden opeens kritiekloos geloofd? Hebben we in dit opzicht niets geleerd van Freud, één van de meesters van de argwaan? Helder inzicht in eigen motieven tot handelen is toch niet zomaar voorhanden? Wat te denken van die gruwelijke video’s die in het huis van B. gevonden zijn? Hoort het kijken naar onthoofdingen ook tot geloofsgehoorzaamheid?

Ik herkende mijn eigen verwarring meer in een column van Willem Breedveld in Trouw van 27 juli. Breedveld vroeg zich af of je een godsdienstwaanzinnige, die zich tot overmaat van ramp ook nog op de Koran beroept, toerekeningsvatbaar kunt houden voor zijn daden. Als godsdienstwaanzin via de methoden van het forensisch psychiatrisch onderzoek niet door de mand valt, dan betekent dat deze interpretatie van de Koran wel extreem kan worden genoemd, maar niet krankzinnig.

Ook Breedveld trekt een parallel naar de bijbel. Hij herinnert zich ooit na een grove uitlating aan diens adres
door een godsdienstleraar kritisch onderhouden te zijn via het verhaal van Elisa en de spottende kinderen uit 2 Koningen 3. Elisa vervloekt de kinderen in de naam van de Heer, waarop er twee berinnen uit het bos komen die tweeënveertig van de kinderen verscheuren. Mocht een echo van deze vloek doorklinken in de radicale interpretatie van de Koran, dan is een humane uitleg van de Schrift meer dan ooit op zijn plaats, aldus Breedveld.

Ik ben bang dat het nog wat ingewikkelder ligt. Dat bleek maar al te zeer uit een ingezonden reactie de volgende dag. De inzender schreef: ‘De gelijkenis tussen Mohammed B. en Elisa gaat niet helemaal op: Elisa vervloekte hen en de Heer deed de rest. … Mohammed deed eigenhandig de rest. … Zijn geloof in Allah is blijkbaar niet zo groot.’ Hoe dit laatste ook is bedoeld, een humane uitleg van de Schrift kan ik hier niet in zien. Maar hoe zou je een verhaal als dit ook humaan moeten uitleggen?

Ik kan niet anders meer dan het verhaal van Elisa en de beren met argwaan lezen, dat wil zeggen met argwaan tegen auteurs die God zonder enig spoor van aarzeling verbinden met disproportioneel en gruwelijk geweld. Ik ben in ieder geval lang geleden opgehouden mezelf te forceren door in preken een metaforische uitleg van dit soort verhalen te geven.

Ik hoor de tegenwerpingen opkomen. Op deze manier domesticeer je God, op een manier die na de Verlichting mogelijk is gemaakt. Je wilt niet waar hebben dat God niet alleen barmhartig is, maar ook een strenge rechter die de goddelozen veroordeelt. Of: je hebt geen besef van het kwaad dat op deze manier met het oordeel van God verbonden wordt.

Laat ik zeggen: ik ben in dit opzicht blij met de door de Verlichting verworven mogelijkheden, bijvoorbeeld die van de historische kritiek, die het mogelijk maakt licht te zien tussen de door mensen geschreven woorden van de Schrift enerzijds en de ‘wil van God’ anderzijds, hoe gecompliceerd deze exercitie vaak ook is. Maar ‘premodern’, zoals Van de Beek zichzelf noemt in zijn benadering van de Schrift,2 zal ik nooit kunnen en willen worden. Ik ben ook blij met de gegeven mogelijkheid van wantrouwen tegen elke vorm van gezag die tegen eigen kritisch denken in wordt opgelegd. Natuurlijk loop ik dan het risico God te domesticeren. Maar, zo wil ik tegenwerpen, wie kan mij garanderen dat de verhalen over de wraakzuchtige, gewelddadige God niet ontsproten zijn aan het verlangen van godsdienstige fanatici die het liefst niet zouden wachten tot God het oordeel zelf voltrekt?

De vraag van het kwaad blijft zo natuurlijk staan. Wel word ik zelf daarin steeds weer geholpen door het aangereikte besef dat het in het spreken over goddelozen in eerste instantie niet over anderen gaat, maar over jezelf. We worden opgeroepen de wegen van de goddelozen te mijden. De teksten over het ‘tandenknarsend in de buitenste duisternis zitten’ lees ik – anders dan Polhuis? – als een appèl aan diegenen die nu nog de kans hebben van hun verkeerde wegen terug te keren, en niet als blauwdruk van het eeuwig lot van een deel der mensheid.

Ook in een ander opzicht ben ik dankbaar na de Verlichting te leven. Ik vind de orde waarin we leven zo slecht nog niet, al valt er natuurlijk van allerlei aan te verbeteren. Laat ik het zacht uitdrukken: ik word in ieder geval niet aangesproken door de orde die mensen als Mohammed B. voor ogen staat. Als dat mij verwijdert van de joodse en christelijke canonieke traditie, dan zij dat zo. Het is ondertussen wel de orde die Mohammed B. een juridische behandeling heeft gegeven die ik zelf als een toppunt van beschaving zie. Met zwijgrecht, maar wel een laatste woord. Ik houd het er maar op dat er naar deze orde lijnen lopen vanuit de canonieke traditie waar ik in sta. En ik houd mijn argwaan tegen fanatieke geloofsgehoorzaamheid daarom maar overeind.

Kune Biezeveld

——————
1 Dr. A. van de Beek, De kring om de Messias. Israël het volk van de lijdende Heer, Zoetermeer: Meinema 2002, 348.
2 Dr. A. van de Beek, Te veel gevraagd? Israël in het christelijk denken, Zoetermeer: Meinema 2004, 77.