Bescheiden durf
BESCHEIDEN DURF
In Taal is zeg maar echt mijn ding beschrijft Paulien Cornelisse op een grappige manier hoe “moeilijk het is om ‘degene met wie je bent’ aan te duiden zonder van jezelf te walgen. ‘Mijn vrouw’ klinkt oud en grijs, ‘mijn man’ klinkt niet zozeer oud, maar wel alsof die man dan meteen ook over het geld gaat. Mijn vriendje klinkt alsof de spreekster twee vlechtjes heeft, hoewel ze in de dertig is, mijn vriendinnetje is daarentegen van de oude kunstenaar die in zijn stokoude vrouw met gehennaad haar nog steeds het meisje van honderd jaar geleden ziet. Mijn partner? Klinkt alsof je niet wilt toegeven dat die van hetzelfde geslacht is als jij. Mijn geliefde? Pathetisch, alsof je niet allang elkaars sokken wast en platonisch tv-kijkt. Manlief is populair, maar ook niet geheel zonder nadelen. De ergste term die ze ooit hoorde vallen is ‘echtvriend’. Het is volgens haar kortgezegd een ‘onmogelijk onderwerp’.”1 Ik herken me in haar woorden: ik voel me oud en grijs als ik tegen de cassière bij Albert Hein zeg dat ‘mijn vrouw’ de bonuskaart heeft. Het valt niet mee de liefde van mijn leven te omschrijven zonder dat die omschrijving bij mezelf en anderen allerlei associaties oproept.
Hetzelfde ervaar ik in onze kerk als ik met mensen in gesprek raak over zending. Zending ‘is zeg maar echt mijn ding’: als student was ik betrokken bij allerlei vormen van evangelisatie, als pastoraal assistent in Amsterdam was ik present met het evangelie onder randkerkelijken, daarna zat ik negen jaar ‘in de zending’ in Kazachstan en nu werk ik als be-geleider van protestantse pioniersplekken bij de programmalijn Missionair Werk & Kerkgroei. Ik weet dat de woorden die ik zojuist neerschreef als zending, evangelisatie, presentie, missionair werk allerlei associaties oproepen bij men-sen. Ze doen dat ook bij mijzelf. Er komen beelden bovendrijven van proselytisme, intolerantie, zieltjeswinnerij, kolonialisme, voeten tussen deuren, getypte folders, mensen die in zeven stappen de kerk kunnen laten groeien en daar omheen een heel (maakbaarheids-)pakket ontwikkelen.
In dit verband heb ik veel opgestoken van een boek van de Japanse theoloog Kosuke Koyama: No handle on the cross. Hij beschrijft daarin de wijze waarop vele westerse zendelingen met het evangelie naar Azië kwamen: ze ge-droegen zich als parmantige zakenmensen met glimmende zakenkofferjes in hun hand. Ze openden die koffers, pak-ten daar hun tools uit waarmee ze efficiënt even orde op zaken zouden stellen in Azië. Ze brachten een ‘straight ap-plication theology’, snel en efficiënt zoals de vele kaarsrechte lijnen die getrokken werden door koloniale heersers ter verdeling van landen in Afrika. Daar achter ging een beeld schuil van een God, die gedomesticeerd door mensen in alle situaties helder en begrijpelijk zou optreden. Een hanteerbare God met een hanteerbaar geloof. Koyama verzet zich tegen dat beeld. “Jezus droeg zijn kruis niet zoals een zakenman zijn koffertje draagt.” Zijn kruis had geen hand-vat. Niets is zo moeilijk te dragen als een groot houten kruis. Een koffertje met handvat is hanteerbaar, staat voor ‘control’ en drukt een kruisvaardersmentaliteit uit. Een kruis zonder handvat staat voor overgave, kwetsbaarheid, struikelende aanwezigheid en een kruisdragersmentaliteit. Zo koos God in Christus struikelend onder ons te wonen.
Volgens Koyama kwamen de meeste zendelingen helaas als kruisvaarders naar Azië niet als kruisdragers. Hij verwijt hen niet dat ze kwamen: hij was zelf jaren zendeling vanuit Japan in Thailand. Hij betreurt daarentegen de wijze waarop ze kwamen. Hun optreden was in tegenspraak met het evangelie zelf en de Heer van dat evangelie.2
De zendingsgeschiedenis laat maar al te vaak zien dat de kerk de kwetsbaarheid van het kruisdragen uit de weg ging door zich te hullen in machtsvertoon, met de kruisvaarten als absoluut dieptepunt. De kerkgeschieden geeft echter ook blijk van kerken die het kruisdragen uit de weg gingen door zich terug te trekken achter vier muren. De vader van de moderne zendingsbeweging William Carey had daar mee te maken in Engeland eind 18e eeuw, maar die houding is ook vele kerken in de 21e eeuw in Nederland niet vreemd. Zending en evangelisatie zijn ‘onmogelijke onderwerpen’ geworden. Schaamte over machtsmisbruik in het verleden, verlegenheid met het eigen geloof, allergie voor alles wat met zieltjeswinnerij te maken heeft, angst voor maakbaarheidsdenken, theologische visies die de rol van de kerk in de Missio Dei sterk relativeren en post-modern relativeringsdenken hebben vele van onze kerken in hun schulp doen kruipen.
Zowel machtsvertoon als je terugtrekken in je schulp zijn mijns inziens in tegenspraak met het evangelie. In het eerste geval stellen we ons als leermeesters boven de volken uit naam van Degene die kwam om te dienen (Mt 20:28). In het tweede geval zetten we onze lamp onder een korenmaat uit naam van Degene die zegt het Licht der wereld te zijn (Mt 5:15, 16; Joh 8:12). Zending en evangelisatie vragen om evenwichtskunst: koorddansen op het koord van onze kwetsbaarheid als kruisdragers zonder naar de kant van machtsvertoon of ‘vier-muren-mentaliteit’ te vallen. De missi-oloog David Bosch beschrijft dit spannende evenwicht als ‘humble boldness’: bescheiden durf of -doortastendheid. “We know only in part, but we do know.”3 Laat je licht schijnen zonder overrompelend te verblinden.
Onze kerk in Nederland was als deel van een corpus christianum er jaren aan gewend dat mensen naar haar toe kwamen. Ook een gastvrije laagdrempelige gemeente gaat daar nog steeds van uit. Mensen moeten bij jou binnenko-men, jouw koekjes eten en begrijpen wat er gedaan en gezegd wordt. Als kerk speel je nog dan nog steeds een thuiswedstrijd met de macht aan jouw kant. Mensen moeten jouw drempel over. Toen Jezus zijn leerlingen uitzond onder de volken was dat totaal anders. Ze speelden altijd een uit-wedstrijd. Zij moesten de drempels van anderen over. Door hen “worden mensen niet geroepen naar een plek buiten hun bestaan, maar opgezocht in hun eigen wereld: precies waar ze zorgen hebben en vragen, vreugden en geneugten (‘eten en drinken’), maar ook waar ze hopen te herstellen van ziekten en spanningen en van wat hen depressief, angstig of wanhopig maakt. De uitgezondenen worden gezonden om deel te nemen aan hun wereld.”4
Ik ben als zendeling over heel wat drempels gestapt in binnen en buitenland. Mijn ervaring is dat als je je dan als gast weet te gedragen, bereid bent om deel te nemen aan de wereld van de ander, er weinig bescheiden durf nodig is om als leerling van Christus iets te delen van het evangelie. Zolang je maar niet binnen komt met een glimmend koffertje en dat parmantig uitpakt…
Ds. Pieter Versloot
Auteur is begeleider protestantse pioniersplekken Missionair Werk & Kerkgroei
1 Paulien Cornelisse, Taal is zeg maar echt mijn ding, Amsterdam 2010, pp. 15, 16
2 Kosuke Koyama, No Handle on the Cross, New York, 1977, pp. 1, 76, 77
3 David J. Bosch, Transforming mission, Paradigm Shifts in Theology of Mission, New York, 1991, p. 489.
4 Henk de Roest, Een huis voor de ziel, Gedachten over de kerk voor binnen en buiten, Zoetermeer, 2010, p. 314