De betekenis Karl Barth voor theologie, kerk en wereld
DE BETEKENIS VAN KARL BARTH VOOR THEOLOGIE, KERK EN WERELD
naar
Prof. dr. H. Berkhof
- Barth bracht de Copernicaanse wending in de gebruikelijke theologie van de 19de en begin 20ste eeuw: in die theologie (grote voorganger is Schleiermacher 1768-1834, hoogleraar te Berlijn) die het moderne, idealistische levensbesef met de Boodschap van het Evangelie wilde verzoenen en de inhoud van het Evangelie plaatste op de bodem van een algemeen begrip van de godsdienst als de religie van het “schlechthinniges Abhängigkeitsgefühl: Jezus is degene in wie dit gevoel met de grootste, ongebroken kracht heeft geheerst en die daarom als hoogtepunt van menselijke religiositeit de openbaring Gods en Gods Zoon genoemd mag worden.
- Deze 19deeeuwse theologie gaat uit van de mens, zijn denkbeelden, idealen en behoeften: de mens is hier middelpunt, norm en object van het theologisch denken: het doel is de inhoud van de Bijbel (of zoals men bij voorkeur zei: “het Christendom”) als die vorm van religie te schetsen die het meest aan de denkbeelden, idealen en behoeften van de mensen beantwoordt.
-
Aan dit tijdperk heeft Barth – eerst door zijn Römerbrief (1918 en 1921, tweede herziene druk) radicaal een einde gemaakt, toen hij na het de westerse cultuur-crisis onthullende drama van de Wereldoorlog I niet langer meer de mens met ideeën en wensen, maar God en Zijn Woord tot het middelpunt van zijn theologie maakte: weer konden bij hem de vragen aangaande de Heiligheid Gods, wat zonde is, wat Christus’ Kruis en Opstanding ons zeggen, wat Genade is enz. tot hun recht komen, kortom: niet wat de mens vermag, weet en wil, maar wat God wil, doet, belooft en gebiedt!
-
In de Römerbrief wordt aan de gehele cultuur (de verwereldlijkte kerk incluis) het gericht Gods verkondigd: al het menselijke (en dit is identiek met het tijdelijke, het zondige, het sterfelijke), het gehele mensenbestaan, ook en juist in zijn culturele en godsdienstige topprestaties, onderworpen aan het goddelijk “Neen”, want al die uitingen zijn immers verwerkelijking van de Gods aanwijzingen negerende menselijke existentie die als zodanig diametraal tegenover Gods eeuwigheid en heiligheid staat.
-
Daarom is er geen weg van ons tot God: slechts in Zijn Openbaring komt God tot ons “blitzartig”, “paradoxaal”, “loodrecht van boven”: slechts daar waar wij ons aan het goddelijk “Neen” over ons leven onderwerpen, op de “Todeslinie” van ons bestaan onthult zich het “Neen” als “Ja!” en wordt het gericht in de ontmoeting van God met ons in de gekruisigde opgestane Christus, Zijn Woord, door de vrijmacht van de Heilige Geest tot Gods genade: een vrijspraak (het wonder van het geloof).
-
Het meest kenmerkende van de theologie zou weer te geven zijn met de term “Christo-centrisme”, mits deze term verstaan wordt als “de aanwezigheid van Christus zelf” en dus niet als menselijk bedacht kenmerk van een dogmatisch systeem: tegenover het antropo-centrisme van de 19de eeuwse systematische theologie stelt Barth voor zijn theologisch denken de gekruisigde en uit de dood opgestane Christus zèlf als levend middelpunt (geen “idee”!).
-
De historische werkelijkheid van Christus, gekruisigd en uit de dood opgestaan, bepaalt al het theologisch denken en maakt dat steeds verdergaand denken tot een beweeglijk steeds weer luisteren naar het Woord van Christus zelf met alle onverwachte wendingen van dien: het steeds door het Woord van Christus zelf vernieuwd wordende theologisch denken van Barth is daarom geen in zichzelf rustend gesloten “dogmatisch systeem”.
-
Voor Barth komt alle kennis aangaande God van Christus, het mens geworden Woord van God van Wie profeten en apostelen getuigen: alle kennis van God zullen wij slechts uit het verzoenend handelen Gods in Christus kunnen lezen: Christus is de Openbaring van Gods eeuwig wezen! Hij is Gods Woord waarin en waarom de wereld werd geschapen!
-
Door zijn radicale afwijzing van elke kennis aangaande God buiten Christus en de Heilige Geest om heeft Barth van meet af en sindsdien haast op elke bladzij van zijn Kirchliche Dogmatik de strijd met de natuurlijke theologie (toen en nu!) aangebonden: in de geschiedenis van de christelijke theologie treft men – tot op de huidige dag – de poging aan om de natuurlijke en geopenbaarde Godskennis, in meerdere of mindere mate (neven òf onderschikkend) onder één noemer te brengen: zo wordt echter voor Barth de Openbaring gedegradeerd tot een soort “wereldbeschouwing” van ons mensen uit: er wordt dan teveel van de menselijke, met God strijdige natuur verwacht en komen de Heilige God en de God negerende mens in beginsel ondanks hun wezenlijke tegenstelling op hetzelfde vlak te staan.
-
Voor goed – ook voor onze tijd! – heeft Barth de praktische en ethische consequenties van zijn theologie voor onze culturele, sociale en politieke keuzen en beschouwingen getrokken toen hij in de strijd van de Duitse Evangelische Kirche tegen het nationaal-socialisme van Hitler de 6 beroemde Barmer Thesen (mei 1934) ontwierp. Zijn eerste These luidde:
-
“Ik ben de weg, de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij (Joh. 14 v. 6) “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie niet door de deur de schaapskooi binnenkomt, maar op een andere plaats inklimt, die is een dief en een rover. Ik ben de deur, als iemand door Mij binnenkomt, zal hij behouden worden” (Joh. 10 v. 1 en 9).
“Jezus Christus is, zoals van Hem in de Heilige Schrift wordt getuigd, het ene Woord Gods waarnaar wij moeten luisteren, waarop wij in leven en sterven moeten vertrouwen en dat wij moeten gehoorzamen. Wij verwerpen de valse leer, als kon en moest de kerk als bron van haar verkondiging buiten en naast dit ene Woord Gods nog andere gebeurtenissen en machten, gestalten en waarheden als Gods Openbaring” erkennen.
Noot
Het bovenstaande is een beknopte weergave van een uitvoerig artikel “De betekenis van Karl Barth voor theologie, kerk en wereld” dat wijlen Prof. Berkhof in “Wending”, jaargang 2, nummer 1 (uitgave van Boekencentrum N.V., ’s-Gravenhage) publiceerde.
-