Karl Barth in Nederland

Karl Barth in Nederland

Over het onderwerp; Barth in Nederland kan men makkelijk een heel boek schrijven. Daaruit zou dan vrij wat over Barth te lezen zijn, maar heel veel meer over het protestantse kerkelijke leven en zijn theologie in Nederland. Barth is een oriëntatiepunt voor Nederland geworden. ‘Zeg mij, wat gij van Barth vindt, en ik zal u zeggen wie gij zijt’.

Toen de tweede druk van de ‘Römerbrief’ met veel geraas in de Nederlandse vijver viel, sloeg hij brede kringen van zich af. Dit beeld neme men in dubbele zin: hij verwerkte veel reactie, èn: deze reactie bestond hoofdzakelijk in afweer en terugdeinzen. In het licht van de huidige discussie over verticaal en horizontaal, is het interessant om de constateren, dat men van links-vrijzinnig tot rechts-gereformeerd aan Barth verweet, dat hij louter verticaal theologiseerde en geen oog had voor het werk van God op de horizontale lijn van onze tijdelijkheid: voor het beeld Gods in de gevallen mens, het werk des Geestes, de bevinding, de heiliging, de betekenis van christelijke acties en van het menselijke cultuurwerk. Men ziet: naast theologisch speelden ook sociaal-politieke overwegingen een rol, dit vooral bij de gereformeerden. Op een congres in 1926, waar naast Barth ook een Nederlander sprak, die zei dat men ook in Nederland het onweer wel had opgemerkt dat in de Zwitserse bergen was ontstaan, moet Barth toen zijn buurman in het oor hebben gefluisterd: ‘Maar het is daar nergens ingeslagen!’.

Dat laatste was natuurlijk niet de volle waarheid. Ook in het midden van de twintiger jaren was er een groep van meestal jongeren, die bij het blazen van deze bazuin ophoorde en opademde. Dat had bij de meesten heel veel te doen met het na-oorlogse levensgevoel, dat in het teken van de ‘crisis’ stond. Hoe moest men daarin en daartegenover het evangelie prediken? Dat leerde men van Barth. Het was een groep van hervormden die niet langer door de ethische theologie werden aangesproken, en van gereformeerden die het systeem van Kuyper beu waren. Tot deze medestanders van Barth van het eerste uur behoorde mensen als Stufkens, Tromp, Berkelbach van der Sprenkel, Visser ’t Hoofd, Noordmans, Miskotte, Buskes, Eykman, Fedde Schurer, Mijn eigen eerste aanraking met Barth via deze groep was door de preken van dr. J.J. Stam, die ik toen gymnasiast in mijn wijkkerk, de Bethlehemkerk in Amsterdam-Noord hoorde. Uit deze groep kwam eerst het boek ‘Nieuwe Theologie’ (1926) later ‘De Openbaring der Verborgenheid’ voort (1934). Haar impulsen speelden ook een grote rol in het hersteld verband en de oprichting van een ‘linkse’ christelijke partij, de CDU.

Enigszins apart hiervan stond prof. Haitjema in Groningen, niet zozeer een aanhanger van Barth als wel een theoloog die elementen van Barth met klassiek-confessionele elementen (o.a. Hoedemaker) wilde verbinden. Hij was de eerste die een geheel aan Barth gewijd theologisch boek in Nederland publiceerde (1926).

In de dertiger jaren neemt de invloed van Barth in Nederland snel toe. Tegelijk ontstaan er nu duidelijke en stevige fronten. Barth zelf bezoekt enkele malen Nederlandse universiteiten en conferenties. Hij kreeg vooral invloed toen hij in Bonn was afgezet en in de pauze tussen Bonn en Bazel in Utrecht  zijn college’s over de apostolische geloofsbelijdenis kwam geven (1935). Die gaven velen de indruk, dat ze zich tegen een caricatuur hadden verzet. Maar typerend voor de spanningen was het woord waarmee de decaan, prof. dr. A.M. Brouwer, Barth begroette: We zullen maar denken dat uw theologie, naar uw eigen zeggen, niet meer wil zijn dan een kanttekening (Randbemerkung)!

Vooral in de gereformeerde kerken was de bestrijding van Barth in brochure’s en kerkbode’s fel. Niet dat schrijvers en lezers veel van hem wisten. Een grappenmaker zei: ‘Ze willen niets van hem weten en ze wèten dan ook niets van hem! ‘In die lacune moest de jonge theoloog Berkouwer voorzien, met zijn boek ‘Karl Barth’(1936). Het boek is scherp afwijzend. Berkouwer meent te zien dat bij Barth een verkeerde opvatting van Gods vrijmacht de erkenning van zijn genadige toewending tot de wereld in de weg staat. Het boek is met grote kennis van zaken en rustiger geschreven dan het meeste wat in de jaren bij ons tegen Barth van de pers kwam. Een bijzondere plaats onder de bestrijders van Barth nam Klaas Schilder in, onvermoeibaar in zijn wekelijkse polemieken in ‘De Reformatie’. Helaas was hij niet steeds kieskeurig in de keuze van zijn middelen. Toen Barth’s uitlegging van de Schotse geloofsbelijdenis verscheen (1938) beschuldigde Schilder hem van vervalsing (d.w.z. bewuste barthianisering) van de tekst deze belijdenis. Koopmans wees er toen op, dat Barth in plaats van de latijnse tekst de oudere Schotse (van John Knox!) had gebruikt! Schilder heeft van die weerlegging bij mijn weten nooit nota genomen. In die dertiger jaren was de polemiek rondom Barth uitermate fel.

Maar terzelfder tijd groeide Barth’s aanhang snel, vooral onder de jongere hervormde theologen, voor een groot deel onder invloed van Haitjema in Groningen en Berkelbach van der Sprenkel in Utrecht. Dat is de generatie waartoe mensen als Niftrik, Rasker, Roscam Abbin, Bronkhorst, Bolkestein, Lekkerkerker en Bijlsma behoren.

De oorlog heeft een beslissende wending gebracht in de verhouding tussen Barth en Nederland. De ‘barthiaanse’ verzetsgroep ‘De Lunterense Kring’ speelde een grote rol in het schriftelijke verzet. Via hem schreef Barth tweemaal een brief naar Nederland, die ook ver buiten de kring van zijn aanhangers de mensen bemoedigde. In de strijd tegen het nationaal-socialisme moest nu eenmaal elke christen tegen wil en dank zich concentreren op die elementen in het belijden, waarop ook Barth zich van meet af had geconcentreerd. En direct na de oorlog kwam Barths eerste deel over de schepping uit, dat een weerlegging van een groot deel der gangbare kritiek op Barth betekende en verrassende perspectieven opende op de verhouding van schepping en heil, die we nu langzaam, bezig zijn te verwerken. Men kan van mening verschillen over de vraag, of Barth zich door critici had laten corrigeren of dat dezen hem nooit recht begrepen hadden. Belangrijker is, dat Barth hierdoor in Nederland in eens ook in gereformeerde en vrijzinnige kringen veel meer toegang kreeg dan tevoren.

In die tijd schreef ik voor een Zwitsers tijdschrift een artikel over de tendensen en de ontwikkeling van Barths theologie. Bij onze ontmoeting tijdens de conferentie van de wereldraad van kerken in Amsterdam (1948) kreeg ik daarover veel lof te horen. ‘Maar’, zei Barth, ‘ik zie uit uw artikel, dat ik mij nu op mijn hoogtepunt bevind; ik moet dus de conclusie trekken, dat ik nu maar beter zelfmoord kan plegen!’ En bij het afscheid: ‘Schrijft u nog eens een artikel over me, als ik me eventueel nog eens verder zou ontwikkelen?’

Nu – hij heeft zich verder ontwikkeld; en hoe! We konden het niet bijhouden. Elk nieuw deel van zijn dogmatiek betekende een nieuwe verrassing; en allerlei bezwaren tegen een vorig deel plachten dan als sneeuw voor de zon weg te smelten. De aanhang van Barth kwam nu uit allerlei richting. Nu was het een jongere generatie uit Leiden (waar Miskotte doceerde) en uit Amsterdam (waar van Niftrik zat) die zich aan Barth gewonnen gaf. Nu ook nam zijn invloed in de gereformeerde kerken snel toe. Daartoe heeft vooral Berkouwer bijgedragen. Hij bleef zijn bezwaren tegen Barth houden maar ze veranderden naarmate Barth veranderde. En ze werden omvangen door een toenemende bewondering en instemming. Daaruit werd zijn tweede boek over Barth geboren: ‘De triomf der genade in de theologie van Karl Barth’ (1954). Dat boek heeft terecht ook bij de volgelingen van Barth veel respect opgeroepen. Barth zag zich genoopt, als antwoord er op, zijn bedoelen te verduidelijken op een wijze die velen welkom was (zie K.D. IV3, blz. 198-206). En deze ontmoeting leidde zelfs tot wat men een vriendschap mag noemen.

Hoezeer was alles in nauwelijks 20 jaren veranderd! De reden van deze zo andere houding in Nederland vond Miskotte in de consequente ‘schriftuurlijkheid’ van Barth’s denken, waardoor hij op de duur zovele tegenstanders gewonnen had. Men zie zijn artikel in het Festschrift voor Barth ‘Antwort’, onder de titel ‘Die Erlaubniss zu schrifsgemässen Denken’ (1956). Zinspelend op wat we eerder vermelden over het Zwitserse onweer dat in Nederland niet ‘insloeg’, zegt Miskotte dat er op de duur uit de vruchtbare bodem der Schrift door Barth iets ‘opging’.

We doen maar grepen en vragen bij voorbaat om verontschuldiging voor het vele dat we zeker nog vergeten in de eerste opwelling van herinnering nu we horen dat de grootste theoloog van onze tijd is heengegaan. Wel moet nog even vermeld worden, dat in de zestiger jaren een los-van-Barth-beweging begon van hen die vonden dat Barth’s presentatie van het Woord Gods geen antwoord bood aan de gesecularistiseerde mens. Natuurlijk stelt elke tijd zijn eigen vragen. We moeten weer verder. Maar ook zelfs de eerste aanloop van een begin van alternatief is nog niet gevonden. Er is m.i. meer te verwachten van hen die in de geest van b.v. Moltmann en ten onzent wijlen J.M. de Jong de diepe antwoorden van Barth naar een nieuwe situatie toe willen verlengen en vruchtbaar maken. Hoe langer wij met de moeilijke vragen van kerk en wereld, openbaring en werkelijkheid, verticaal en horizontaal bezig zijn, des te meer krijgen we het gevoel dat we Barth niet achter ons, maar nog voor ons hebben, en dat er, net als bij zijn zo bewonderde tegenvoeter Schleiermacher, een eeuw aan te pas zal moeten komen om hem op de juiste distantie en in de juiste proporties te zien.

prof. dr. H. Berkhof

december 1968