Barthianen en marxisten
Vlak voor de vakantie las ik een aan beeldspraak rijk artikel van de rector van het hervormde seminarium, Maarten den Duik, in Woord en Dienst over Rinse Reeling Brouwer’s dissertatie, betreffende Barth en Marx. Volgens den Duik is voor Reeling Brouwer het dogma „een breekijzer, waarmee hij de brandkast van het kapitalisme openbreekt”. En: „Zoals de Vliegende Hollander, zo koerst het klassiek dwarsge-tuigde schip van deze dogmaticus met gebolde zeilen – hoe vreemd! hoe gans anders! – recht tegen de storm van deze tijd in. Het joechei van de revolutie schalt over het dek. Maar waar is de bemanning intussen gebleven?” Daarop weet ik toevallig het antwoord: Die zit in het achteronder van een beeldspraak uit een ver-vooroorlogse tijd, toen men nog met zeilschepen de oceanen bevoer.
Ik wil het echter niet hebben over het bevlogen artikel van Maarten den Duik, maar over een kleine gedachte, die bij me op kwam naar aanleiding van zijn stuk. Het is deze, dat het eigenlijk wonderlijk is, dat er ook barthianen zijn die geen marxist zijn, omdat het barthianisme en het marxisme op een soortgelijke beweging in het denken berusten. Zowel Barth als Marx keert een bestaande gedachtengang om. Er heeft bij beiden een „Subjektwechsel” plaats, die uiterst vruchtbaar blijkt te zijn en van waaruit een lange reeks perspectieven tevoorschijn komt, die je voordien nooit op die manier had opgemerkt.
Vanuit de filosofie gezien berust beider gedachtengang op een denken vanuit het ongerijmde. Barth denkt vanuit God. God is het subject, dat de denkende mens tot object maakt. Marx denkt vanuit het proletariaat, vanuit de onderbouw of de materie. Barth en Marx denken vanuit datgene, wat vanuit het denken gezien niet „denken” kan. Zij denken vanuit een punt buiten het denken. Marx. denkt vanuit de proletariër, die geheel anders is, vervreemd door de objektivering, die hij zich door de kapitalistische revolutie heeft moeten laten welgevallen. Barth denkt vanuit God, die geheel anders is en woorden heeft gesproken, die nooit in een mensenhart zijn opgekomen.
Zij maken beiden een gedachtcnsprong en als die eenmaal is gemaakt, treedt er een dialektiek in werking, die het idealisme op zijn kop zet. In intellectuele zin is die beweging zeer opwindend. Het is ook iets, wat intellectuelen het best kunnen begrijpen, omdat zowel Barth als Marx de intellectuelen duidelijk maakt, dat hun denken het product is van iets anders, waar zij geen zeggenschap over hebben. Het denken van Marx en Barth is een vorm van intellectuele zelfnegatie en zo’n kans laten intellectuelen zich niet gauw ontnemen. Intellectuelen begrijpen voortaan, dat intellectuelen niets te vertellen hebben en omdat zij nu eenmaal intellectuelen zijn – en dus ook vanuit een ander gezichtspunt dan het hunne kunnen denken – zijn ze tot niets zo graag bereid als tot deze zelfrelativering. Het is hun belang hun belangeloosheid te kunnen bewijzen.
Barth en Marx zijn genieën geweest. Ze hebben iets gezegd, waar je nooit meer van loskomt: over religie bijvoorbeeld. Het gaat echter om de vraag of het ook waar is, of het aansluiting vindt bij de werkelijkheid, waarin mensen leven, werken en geloven? Het zou wel eens een al te intellectuele constructie kunnen zijn, die zich te ver van de basis, van de stand van zaken heeft verwijderd. Daar zit ik mee: met hun gelijk en hun ongelijk.
F.O. van Gennep
In de Waagschaal, nieuwe jaargang 17, nr. 9. 13 augustus 1988