Barth tijdens de oorlog 1940-1941

Zoals Eberhard Busch in het derde nummer van de 59″ jaargang van Evangelische Theologie (juni 1999) schrijft, had Karl Barth vanaf de zomer van 1941 in feite een ver­bod in Zwitserland lezingen te houden. Maar juist in die tijd, zo vertelt Busch verder, begon Barths stem via de BBC te klinken, eerst zonder dat hij dat had gewild. Hij had in april 1941 Ein Brief aus der Schweiz nach Grossbritannien (Eine Schweitzer Slimme, 179-200) geschreven en die brief was door het Engelse Ministerie van Voorlichting gepubliceerd. De Zwitserse ambassadeur in Londen meldde dit onmiddellijk aan de regering in Bern en die verbood de Zwitserse pers daarover te schrijven. Maar zo eenvoudig liep het voor de regering niet af. ‘Want tegelijk k-wam er een boodschap van de aartsbisschop van Canterbury aan de Zwitserse Confederatie binnen naar aanleiding van het 650-jarig bestaan van de confederatie, een groet waarin in het bijzonder gedankt werd voor de zojuist gepubliceerde brief van Barth aan de christenen in Groot-Brittannië. Wat nu? Von Steiger gaf opdracht de groet van de aartsbisschop in de pers verminkt weer te geven. Door weglating van de pointe ervan: het woord van dank voor Barths woorden. Blijkbaar lukte het Barths brief voor het Zwitserse publiek geheim te houden, hoewel de Zwitserse afluisterdienst nog op 9 november aan de regering rapporteerde dat de brief opnieuw door de BBC in Londen was voorgelezen. Maar dat was nog maar het voorspel van nog meer opzienbarende gebeurtenissen. Barth vond nu een kortere, met de energie van een samenzweerder onderhouden verbinding met Londen: via de Engelse ambassade en met name via de hem welgezinde consul Pyke in Bazel. En zo stuurde hij tegen Kerstfeest korte, pregnante boodschappen aan de christenen in Duitsland en in Noorwegen (Schw. St. 240-241, 242-243). Beide teksten werden meerdere malen door de BBC uitgezonden. Vooral de laatste maakte wegens zijn aanmoediging om beslist verzet te bieden tegen het Duitsland van Hitler furore.’

In de eerste weken van 1942 werd er in Zwitserland actie tegen Barth gevoerd: een pre­dikant, Hammerli, verzocht de regering Barth ‘de lucifers uit de hand te slaan’ en een nationaal-socialistisch Zwitsers blad viel Barth aan omdat hij de neutraliteit schond. Pilet-Golaz en Steiger waren in verlegenheid: ‘aan de ene kant was het hun volstrekt duidelijk dat zulke uitlatingen volstrekt onmogelijk gemaakt moesten worden, aan de  andere kant wisten ze niet goed hoe dat zou moeten gebeuren. Om uit te vinden hoe Barth zijn teksten in Londen kreeg noemde Steiger op 2 juni 1942 een “discrete bewa­king” van Barth, waartoe, naar hij beweerde, de procureurs-generaal al “enige tijd gele­den” waren overgegaan. Omdat deze mededeling voor Pilet-Golaz nieuw was, kan de latere verklaring van Steiger niet kloppen, dat de hele regering opdracht had gegeven de telefoon en de post van Barth te censureren. Toch wees kort daarna ook de procureur-generaal de veronderstelling van de hand dat hij er de hand in had gehad. In ieder geval is, zoals uit heel wat aantekeningen in de stukken blijkt, Barths telefoon vanaf februari 1942 anderhalfjaar lang afgeluisterd. Ook werden brieven van hem geopend. Uit een brief aan de Engelse bisschop Bell bijvoorbeeld werd een foto verwijderd, waarop Barth in het uniform, van een soldaat te zien is — met zijn eigen hand geschreven staat erop: Resist evil with ”all meansl Natuurlijk stuitte men bij deze bewaking ook op andere dingen dan de dingen die men zocht. Het was immers ook de tijd waarin — daartoe nam Von Steiger het beslissende initiatief— de grens voor Joodse vluchtelingen gesloten werd. Zo kwam in de map Barth ook bijvoorbeeld de tekst van een afgeluisterd telefoongesprek op 26 augustus 1942 met A. Frey over het verzet tegen de officiële politiek ten opzichte van deze vluchtelingen.’

‘Wat pas goed dreef tot optreden tegen Barth waren nieuwe Duitse stappen. Op 8 juni 1942 schreef de Duitse ambassade aan de regering in Bern met betrekking tot Barths oproep aan de Noren: “Dat hij ondanks de talrijke door de ambassade gemaakte bezwa­ren nu nog tegen het Rijk kan stoken, weegt des te zwaarder, omdat het hier gaat om actieve ondersteuning van vijandelijke propaganda door een Zwitsers burger, die een publiekrechtelijk dienstverband met een kanton heeft”. Deze aanval zal wel tot doel gehad hebben dat aan de hoogleraar, die zich uitte over buitenlandse politieke aangele­genheden en dat dan bovendien in het buitenland zelf, zijn bevoegdheid als docent ont­nomen werd. Von Steiger verzocht onmiddellijk procureur-generaal Stampfli om amb­telijke ondersteuning. Deze gaf op 16 juni een hoogst onduidelijk antwoord: aan de ene kant was volgens de huidige wetten bij Barth geen strafbare schending van de neutraliteit te constateren, maar aan de andere kant zou dat wel zo zijn zodra de regering een lex Barth zou maken en hem een proces aan zou doen; dat laatste zou echter niet opportuun zijn omdat Barth dan voor de rechtbank zijn “tirades” los zou laten. Daarop stelde Stampfli voor Barth aan te pakken precies op de manier die in het Duitse protest was voorgesteld: het kanton Bazel, dat verantwoordelijk was voor de universiteit in die stad, zou maatregelen tegen Barth moeten nemen. En inderdaad, onmiddellijk daarna gaf de Bazelse Regierungsrat Miville hem een scherpe berisping (19 juni 1942) en het curatorium van de universiteit dreigde hem met ernstige disciplinaire maatregelen voor het geval zulke dingen weer zouden gebeuren. In een afgeluisterd telefoongesprek merkte Barth daarover op: “Ik denk er niet over me daaraan te houden. Ik zal dat weer doen, als het zo ver komt”.’

Maar op 26 november schreef Koechlin, de leider van de Zwitserse Kirchenbund, een brief aan Steiger, die bij hem als een bom insloeg: er was bekend geworden dat Barths telefoon werd afgeluisterd; op welke rechtsgrond berustte eigenlijk deze diep ingrijpende maatregel tegen de ongemakkelijke, maar respectabele Zwitser? Steiger wist maat al te goed dat hij daarvoor juridisch geen houvast had; hij richtte zich nu handenwringend tot zijn omgeving in de hoop achteraf gronden te vinden voor de opdracht die hij had gegeven. Procureur-generaal Stampfli distantieerde zich op 30 november 1942 duidelijk: hij had nooit ‘opdracht gegeven’ voor deze controle. Het bureau voor censuur van het leger herinnerde er op 3 december 1942 aan, dat Steiger toch zelf het besluit voor deze controle had genomen, maar poogde te helpen door te wijzen op een wet uit 1913, en door de wonderlijke inval dat men zou kunnen meedelen, dat Barth zich “door zijn slechte geweten” verbeeldde afgeluisterd te worden.’

‘De stukken leidden tot de veronderstelling dat de zaak voor minister Von Steiger bete­kende dat hij aan gezag inboette. Dat bleek namelijk in verband met een. nieuw, scherp Duits protest op 16 juli 1943, waarin van nu af aan de Zwitserse regering zelf, met alle gevolgen vandien, verantwoordelijk werd gesteld voor haar onvermogen “eens en voor altijd” een eind te maken aan “het hatelijke gestook” en “de vijandelijke propaganda” van Barth. Het protest was gestaafd door een tekst van Barth uit het Amerikaanse tijd­schrift Foreign Affairs (Schw. St. 251-271), die onlangs ook door de BBC was uitgezon­den. Het erbij gevoegde uittreksel van de (volgens de door de BBC uitgezonden) tekst spreekt over de goddeloosheid van Hitlers systeem, die tot uitdrukking kwam in zijn vij­andschap tegen de Joden en die ten gevolge had dat de rechtsstaat werd geperverteerd tot een moordende totale staat, die de menselijkheid en het samenleven van de volkeren tot in de wortel bedreigde. Ingrijpen van de regering werd des te dringender omdat Barth deze tekst nu ook in het Kirchenblatt für die reformierte Schweiz liet afdrukken. Hij schreef er een inleidende opmerking bij, die goed gemikt was en die Von Steiger hevig opwond: wegens de Zwitserse censuur mocht hij juist hier niet zo openlijk spreken als hij het verder in het niet-Duitse buitenland wel mocht. Wat er nu gebeurde was gro­tesk: duidelijk werd dat de bureaus, die over deze dingen gingen, weigerden met Von Steiger mee te werken. In het begin van 1944 stelde iemand een lijst voor hem op, waarop alle vertragingen en weigeringen punt voor punt genoteerd waren. Toen in oktober 1943 de Duitse ambassade nog eens vroeg om een antwoord in de zaak Barth, dat er allang had moeten wezen, moest Pilet-Golaz antwoorden dat de zaak helaas nog niet was opgehelderd. De werkelijkheid was dat de censuur, toen ze om haar standpunt werd gevraagd, alleen maar de schouders ophaalde: ze kon niets doen omdat Barth zich nu eenmaal niet strafbaar had gemaakt. De afdeling op het departement, die daar opdracht voor kreeg, had niet minder dan vijf maanden nodig om het artikel in het kerkblad, op grond waarvan Barth werd beschuldigd, te vinden en aan de minister voor te leggen, enzovoort. Op 4 december maakte Von Steiger, blijkbaar in een dolle woede, voor zichzelf notities over de mogelijkheden om de ook in zijn ogen niet feilbare Barth desondanks in de gevangenis te krijgen.’

Tegen het einde van de oorlog kreeg Barth in Zwitserland waardering. In februari 1945 noemde het Journal de Genève hem een ‘leider van het verzet’ in Zwitserland tegen Hitlers Duitsland. Later zou rabbijn Robert Raphael Geis schrijven: ‘Wat er aan strijd en  dapper verzet uit de genade kan voortkomen, wie heeft dat duidelijker laten zien dan Karl Barth?’ Zelf beleefde Barth het anders. Toen in juli 1941 het net zich om hem sloot en hij in feite een verbod had lezingen te houden, schreef hij aan zijn vrouw: ‘Voor de goede zaak van Zwitserland kun je veel verdragen’.

Tot zo ver mijn vertaling en samenvatting van wat Busch in het Bundesarchiv in Bern over Barth tijdens de oorlog vond. Fraai is het beeld niet dat je van de Zwitserse autori­teiten krijgt, maar ik teken daar wel bij aan dat de stukken, die op Barth betrekking heb­ben, niet ‘bij toeval’ in de papierversnipperaar zijn terechtgekomen en dat Busch zijn onderzoek in alle vrijheid heeft kunnen verrichten.

Tot slot een detail dat ik in het artikel van Busch vond. Op 10 mei 1940, de dag waarop de Duitse furie over Nederland, België, Luxemburg en Frankrijk losbarstte, ging Barth voor in een dienst in Bazel. In zijn slotgebed bad hij voor de ‘böse’ mensen die aan de regering zijn ‘dass Du ihre Herzen umkehrest oder ihrer Gewalt ein Ende setzest’.

A.A. Spijkerboer

In de Waagschaal, nieuwe jaargang 29, nrs 9 en 10. 1 juli 2000 en 22 juli 2000

Pagina's: 1 2