Barth over kernbewapening

logo

 

 

In 1959 vond in Londen een Europees congres tegen atoombewapening plaats. Omdat Barth niet aanwezig kon zijn, schreef hij een brief, die we hier in vertaling overnemen uit het onlangs in de „Gesamtausgabe” van Barths werk verschenen deel „Offene Briefe 1945-1968″. Het betreft nr. 67.

I. De beslissende argumenten ten bewijze van onrecht en gevaar der atoombewape­ning zijn in de laatste jaren van de meest uiteenlopende zijden met alle gewenste duidelijkheid naar voren gebracht en algemeen bekend geworden. Wie oren had om te horen, kon het horen.

II. We staan echter voor het feit:

a. dat onze regeringen het probleem weliswaar zien en de ernst ervan onderkennen of in elk geval niet ontkennen, maar desondanks vastbesloten zijn tot uitvoering en voortzetting van hun fatale ondernemen;

b. dat wel de meerderheid van onze bevolkingen zeer beducht is (heimelijk en ten dele ook publiekelijk) voor de aan atoombewapening verbonden radicale dreiging, maar dat die meerderheid tot vastbesloten tegenspraak of zelfs verzet in deze zaak niet bereid is;

c. dat vooral de ontwikkelde en ook een groot deel van de kerkelijk gezinde kringen wel gaarne in diepzinnige filosofische en theologische uiteenzettingen over de tragiek van de mens van het atoomtijdperk en dergelijke uitweiden, maar een konkrete beslissing tegen de kernbewapening hardnekkig ontwijken.

III. De grond van deze innerlijke tegenspraak bestaat overal in de angst voor de vermeende nog grotere bedreiging van allerheiligste zaken die uitgaat van de ideologische en politieke tegenstander, die men niet anders meent te kunnen benaderen dan met de tegendreiging door middel van atoomwapens.

IV. Als deze ideologische en mondiaal-politieke tegenstelling en de daaruit voort­ vloeiende wederzijdse angst niet uit de wereld kan worden geholpen, dan moet men er rekening mee houden dat de tegenspraak tussen het beter weten en de slechte praktijk van onze regeringen, van de meerderheid van onze bevolkingen, van onze intelligentia en van onze kerken onoverkomelijk is en dat dus de onheilige en onheilzame kernbewapening voortgang zal vinden.

V. De beslissende taak van de tegenstanders van atoombewapening moet dus bestaan in een nieuwe, niet door vooroordelen belaste inspanning tot overwinning van die ideologisch mondiaal-politieke tegenstelling, dat wil zeggen, dat zij zelf een van die wederkerige angst vrije, alleen aan God en aan de werkelijke mens georiënteerde positie betrekken en zichtbaar maken.

VI. Het is vanzelfsprekend, dat de oppositie tegen atoombewapening ook onafhanke­lijk van deze bredere samenhang en dus zonder rekening te houden met directe successen of tegenslagen, over de hele linie (in ieder land en op elk gebied op bij de verhoudingen passende wijze) verder moet gaan.

VII. De vraag dringt zich op – en het zou kunnen zijn, dat het congres ook met betrekking tot deze vraag stelling moet nemen: of deze oppositie zich niet (omdat er nu wellicht genoeg woorden gewisseld zijn) – tot actief verzet verdichten moet, bij voorbeeld in de vorm van openlijke oproep tot dienstweigering.

Basel, 7 januari 1959

 

(In de Waagschaal, nieuwe jaargang13, nr. 8. 9 juni 1984