Een brief aan een dominee in de DDR

logo

 

briefDDR001

De oorspronkelijke uitgave in de Duitse taal verscheen onder de titel „Brief an einen Pfarrer in der Deutschen Demokratischen Republik” bij Evangelischer Verlag AG., Zollikon.

In het Nederlands vertaald door Dr. J. J. Buskes.

TER INLEIDING

Deze open brief van Karl Barth is niet een principiële uit­eenzetting van zijn opvattingen over de verhouding van christendom en communisme.Die uiteenzetting heeft hij gegeven in zijn beide geschriften „Christliche Gemeinde im Wechsel der Staatsordnungen” (1948) en „Die Kirche zwischen Ost und West” (1949).

Barth’s brief aan een dominee in de DDR draagt een pastoraal karakter en heeft een pastorale strekking, al moet deze pastorale brief uit de aard der zaak gelezen worden tegen de achtergrond van zijn principiële uiteenzettingen in de beide genoemde geschriften.

Wie geen rekening houdt met dit pastorale karakter en deze pastorale strekking van Barth’s brief en hem uitsluitend be­oordeelt vanuit de bekende en traditionele geestesgesteldheid van het Westen — in de meeste gevallen een negatief en steriel anticommunisme — kan op bepaalde uitlatingen van Barth wel gegronde kritiek oefenen, maar zijn afwijzing van de brief in zijn geheel en als zodanig is niet ter zake. Ik geef drie voorbeelden.

Eén van Barth’s vroegere geestverwanten, maar sinds lang reeds één van zijn meest fervente bestrijders, Hans Asmussen, heeft in ,,Christ und Welt” de brief van Barth zonder meer veroordeeld als een uiting van het allerslechtste soort neutralisme. Asmussen vindt het zelfs moeilijk, in de oprechtheid van dit neutralisme te geloven en meent de inhoud van Barth’s brief te mogen samenvatten in het advies aan de broeders in Oost-Duitsland: Past u op alle mogelijke wijzen aan en pleegt geen verzet!

Helmut Thielicke is minder fel dan Asmussen. In een artikel in „Die Zeit”, getiteld: „Ist die Ulbricht-Regierung Obrigkeit?”, heeft hij ook aandacht aan de brief van Barth geschonken. Hij geeft toe, dat Barth een en ander zegt, dat voor de broeders achter het ijzeren gordijn van betekenis is. Hij begrijpt echter niet, dat Barth, die tegenover het nationaal-socialisme zo volstrekt afwijzend stond, tegenover het totalitarisme van het Russische communisme zo’n dubbelzinnige houding aanneemt. Thielicke wijst ook Barth’s gelijkelijk veroordelen van Oost en West af en wil niets weten van de theologisch geadstrueerde wereldnacht, die zich over Oost en West gelijkelijk uitbreidt, een nacht, waarin alle katten grauw zijn en een besliste keuze tussen beide systemen theologisch inhoudloos wordt.

Fel is ook Reinhold Niebuhr, de man, die indertijd de vraag stelde, waarom Barth over Hongarije zweeg. In „The Christian Century” heeft Niebuhr een artikel gepubliceerd over „Barth’s East German Letter”. Niebuhr is het in veel met Barth eens, maar zegt toch neen tegen zijn brief als zodanig. Barth zweeft als profeet te veel boven het werkelijke leven en de werkelijke verhoudingen. Hij is een voortreffelijk theoloog, die wanhopige pogingen doet, om onpartijdig in zijn oordeel te zijn. De prijs die hij daarvoor betalen moet is echter, dat hij in politiek en moreel opzicht niet ter zake is.

Dat blijkt volgens Niebuhr uit zijn antwoorden op de hem gestelde vragen. Wie op de wijze van Barth profeet wil zijn, moet zich niet inlaten met politieke alternatieven. Asmussen, Thielicke en Niebuhr brengen onder woorden wat er bij velen aan verzet tegen Barth’s houding leeft. Men kan niet ontkennen, dat er in dit verzet en deze kritiek een element van waarheid schuilt.

Barth loopt inderdaad misschien wel het gevaar, de betekenis van de communistische ideologie in de satellietstaten te onderschatten.

Barth loopt misschien wel evenzeer het gevaar, Oost en West onder één noemer te brengen en daardoor het grote — ik zeg niet: het absolute, maar toch wel zeer bewust: het grote — onderscheid tussen het leven en de levensvormen van het Westen en die van het Oosten te verwaarlozen en te vergeten, dat een slechte democratie toch nog altijd boven de meest perfecte dictatuur te verkiezen is. Barth loopt ten slotte misschien ook wel het gevaar, de mogelijkheid van een loyale oppositie in de satellietstaten te overschatten.

Er is daarom geen enkele reden, om de brief van Barth kritiekloos te accepteren.

Wanneer het echter gaat om een beoordeling en waardering van zijn brief als pastorale brief, schiet de kritiek van de drie genoemden volstrekt te kort. Dan komen heel andere aspecten aan de orde.

Wat die andere aspecten betreft, meen ik niet beter te kunnen doen dan het woord te geven aan Ds. Johannes Hamel en Prof. Gollwitzer.

Ds. Johannes Hamel is één van de meest bekende en voortreffelijke predikanten uit de Oostzone. Al meerdere malen heeft hij zich op ondubbelzinnige wijze uitgesproken over de verhouding van christendom en communisme. Niet voor niets hebben de autoriteiten in Oost-Duitsland hem een hele tijd gevangen gezet.

Johannes Hamel dan heeft in het „Kirchenblatt für die Reformierte Schweiz” op de brief van Barth gereageerd met: „Eine Antwort aus der DDR an Karl Barth”. Enkele fragmenten van dit antwoord mogen hier volgen: „U hebt ons, predikanten in de DDR, een brief geschreven, waarop u intussen allerlei reacties in de Zwitserse en West-duitse pers hebt moeten incasseren, reacties, welke, eenzijdig geciteerd en verkeerd uitgelegd, ook in onze pers aan de orde kwamen. Al verslijt men u in het Westen voor een fellow-traveller, toch durft men het in het Oosten niet aan, uw brief naar waarheid te citeren of hem vrij in de boekwinkels te laten verkopen, daar hij blijkbaar ook hier aanstoot geeft. U schijnt weer eens tussen de stoelen terecht te zijn gekomen en als een eenzame vogel op het dak een lied te zingen, dat de brullende leeuwen in Oost en West niet kunnen aanhoren. Hoe zouden ze dat ook kunnen? Ik wil u, onze vaderlijke vriend, na gesprekken met velen van mijn collega’s, een hartelijk dankwoord zenden. U hebt ons door deze brief getroost, opgericht, vermaand en voor afgronden hier en daar gewaarschuwd, opdat wij de strijd des geloofs op de rechte wijze zullen strijden en ons zullen vasthouden aan Hem, die de overwinning behaald heeft. Het was voor mij dan ook een grote vreugde, dat de bisschop van één van onze grootste landskerken in zijn kerstbrief alle dominees van zijn kerk opwekte, zich uw brief door familieleden of vrienden in West-Duitsland ter gelegenheid van het Kerstfeest te laten toezenden als een goede gave voor de kersttafel.

Wat ons, die uw brief ontvangen hebben, aangaat, onze strijd voor de vrijheid van het evangelie, tegen ons eigen boze, luie en liefdeloze hart en tegen de massale aanval van buiten af op al wat geloven, belijden en gehoorzamen heet, is niet bepaald gemakkelijk. U roept ons met nadruk, met ernst, met een milde en bevrijdende humor op, ons te midden van die strijd naar binnen en buiten vast te houden aan de Heer, die ons, goddelozen, liefgehad en ook de wereld met deze liefde omvangen heeft.

Op één punt wordt u benauwend concreet: wie mag als dominee de hem toevertrouwde gemeente in het Oosten verlaten in de zelfverzekerdheid, dat hij nochtans aanspraak mag maken op zijn ambt in het Westen?

Wat „Christ und Welt” en ook het ,,Sonntagsblatt” over uw brief geschreven hebben, is kortweg dom en wereldvreemd en verraadt die Duitse onbekeerlijkheid, welke Zwitserse kranten niet nog wat moesten aandikken. Als uw landgenoten maar eens wilden begrijpen, dat u vanaf het begin van uw activiteit ook geworsteld hebt om de egocentrische, verkrampte en onbekeerlijke Duitse ziel en dat u daar nu weer opnieuw om worstelt.

Het meest waardevolle: uw brief geeft moed, om de bijbel te lezen en te verkondigen, te belijden en tot een vrije beslissing te komen. De vrije verkondiging van het evangelie in de marxistische wereld en de vreugdevolle gehoorzaamheid te midden van een zich voor atheïstisch uitgevende wereld — zeer zeker ook een moeizame, riskante en vaak dubieuze en in vertwijfeling brengende opdracht — worden door uw brief gesterkt, bevestigd en gesteund. Waarom zullen we er met u over debatteren, dat de concrete situatie hier bij ons een weinig anders is dan u op het ogenblik in Bazel kunt weten? U zegt dat immers zelf duidelijk genoeg, als voorbehoud bij al wat u zegt. De schrijvers van „Christ und Welt” en het ,,Sonntagsblatt” verraden daarentegen hoe groot de principiële afstand is tussen hen en de weg, de nood, de vreugde en het leed van een dominee in Gods geliefde Oostzone”. Tot zover Ds. Johannes Hamel.

In ,,Stimme der Gemeinde” heeft Prof. Gollwitzer de brief van Barth besproken. Volgens hem schrijft Barth als een man, die al deze jaren in een voortdurend contact met de christenen achter het ijzeren gordijn heeft gestaan. Zijn brief is een stuk zielzorg, een brief, die daarom niet alles zegt, wat over de tegenstelling Oost-West in politiek en theologisch opzicht gezegd kan worden, maar zich beperkt tot datgene, wat voor de ontvanger het meest belangrijke is. Men kan wat Barth in zijn brief over de verhouding van Oost en West zegt, slechts verstaan, wanneer men met twee dingen rekening houdt: 1) Het is er Barth niet om te doen, twee systemen te vergelijken, maar als zielzorger te waarschuwen tegen het verleidelijke heimwee naar het Westen, dat de vreugde in de zware dienst in het Oosten verlamt; 2) Barth is er, evenals Kierkegaard en Bernanos, van overtuigd, dat het Westen even weinig christelijk is als het Oosten en dat het evangelie het Westen even vreemd is als het Oosten. Wat de loyaliteitsverklaring betreft, zegt Gollwitzer, dat daarover al jaren lang gediscussieerd wordt. Er zijn er, die een beroep op de grondwet van de DDR opportuun achten. Anderen vinden zo’n beroep op de grondwet waardeloos. Gollwitzer behoort tot de laatsten, Barth tot de eersten, al weet Barth zeer wel van de discrepantie tussen de tekst van de grondwet en de politieke werkelijkheid. Hij wil zich echter tegenover de regering op de grondwet beroepen en haar aan de grondwet herinneren. Het is een volslagen wanbegrip, wanneer men zegt, dat Barth zonder meer een loyaliteitsverklaring aanbeveelt, om de kerk van alle strijd te weerhouden. Hij spreekt over een loyaliteitsverklaring met zeer bepaalde voorbehouden.

Het slot van Gollwitzer’s artikel luidt: ,,In het Westen wordt Barth’s brief gesmaad. In het Oosten wordt hij door velen van hand tot hand doorgegeven. Zover zijn we al van elkaar vervreemd. De vervreemding zal steeds groter worden, zolang het er ons in het Westen meer om te doen is, tot handhaving en bevrediging van ons zelf, de schaduwkanten van het SED-regime aan de kaak te stellen dan ons zelf af te vragen, wat wij van ons uit kunnen doen, om de mensen aan de andere kant in hun nood en roeping te helpen en tot een verbetering van hun verhoudingen bij te dragen”. Aan deze woorden heb ik niets toe te voegen. Men luistere in Nederland niet uitsluitend naar Asmussen, Thielicke en Niebuhr, maar ook naar Hamel en Gollwitzer.

En wij in het Westen hebben alle reden om inzonderheid naar het woord van Karl Barth te luisteren. Ondanks mijn instemming met een enkele uitlating van Asmussen, Thielicke en Niebuhr zeg ik tegen hun kritiek in haar geheel: Neen!

Ondanks mijn reserves ten opzichte van bepaalde uiteenzettingen van Barth zeg ik tegen het geheel van zijn pastorale brief: Ja!

Daarom was het mij een vreugde, deze brief te vertalen en ben ik dankbaar, hem in Nederland, dat nog al een en ander aan Barth te danken heeft, te mogen introduceren.

April 1959.

J. J. BUSKES.

Pagina's: 1 2 3