Barth als liberaal

 

logo

Van iemand, met wie ik indertijd in Utrecht heb gestudeerd en die ik in geen tientallen jaren meer had gesproken, kreeg ik een boek te leen waarvan ik het bestaan niet eens vermoedde. Dat is: Frank Jehle, Lieber unangenehm laut als angmehm leise, -der Theologe Karl Barth und die Politik (Theologischer Verlag Zürich, 1999, IBSN 3-290-17210-4). De in 1939 geboren Jehle, zo lees ik op de achterflap, geeft college in de theologie aan de universiteit van St. Gallen, en dit boek is, zo lees ik in het slotwoord, een bewerking van daar gehouden colleges.

Jehle begint in 1906, wanneer Barth een lezing houdt voor Zofingia, en dan volgen hoofdstukken over zijn acties in Safenwil, over de tijd van de Römerbrief, over de opkomst van het nationaal-socialisme, over het eind van de jaren dertig in Zwitserland, over Barth in Zwitserland tijdens de oorlog, over het herstel van de betrekkingen met Duitsland na de oorlog, over de koude oorlog en dan volgt een concluderend hoofdstuk over Barths politieke ethiek. Nieuw is het niet allemaal voor wie Barth heeft gevolgd, maar een paar dingen vielen mij toch op. Die Zofingia was een studentenvereniging die in het begin van de negentiende eeuw uit Duitsland was overgewaaid. In die tijd kwa­men in Duitsland, tot ergernis van Metternich en zijn geestverwanten, de Burschenschaften op, een beweging van nationaal en liberaal gezinde studenten. Daar ligt de oorsprong van de Zwitserse Zofingia en Barth deelde in een lezing in 1906 zijn mede­studenten mee dat ze verworden waren tot een club voor rijkeluiszoontjes. — Barth is overigens tot het eind van zijn leven Zofingiabruder gebleven en trad ook op hoge leeftijd nog wel eens op voor afdelingen van zijn oude studentenvereniging. Nog iets anders. Tijdens de koude oorlog heeft Barth zich fel verzet tegen een christelijk gelegitimeerd anticommunisme. In die tijd bekeek hij de wereld achter het Ijzeren Gordijn wel eens door een erg roze bril, maar hij is ook toen de lijnen blijven volgen die hij in de Römerbrief had uitgezet: ‘Staking, en algemene staking, en straatgevechten als het niet anders kan, maar daar niet nog eens religieuze rechtvaardiging en verheerlij­king bij! Militaire dienst als soldaat of officier, als het niet anders kan, maar tot geen enkele prijs als veldprediker!’ In 1962 schrijft Barth aan zijn vriend Hromadka: ‘Je zet ons en de andere tijdgenoten onder druk met de eis dat we in de gestalten van Chroetsjew, Mao en nu zelfs ook Fidel Castro met alle geweld vertegenwoordigers moeten zien van de nieuw naar boven komende betere wereld van vrijheid en vrede, maar dat we in de gestalte van Kennedy met alle geweld de incarnatie moeten zien van de sinds 1917 achterhaalde en sindsdien alleen nog maar in elkaar zakkende oude maat­schappij en rechtsorde. Bij dit zwart-wit denken, en bij de eis ook zo te denken, gaan al mijn haren recht overeind staan. (…) Het is me te doen om de methode en de stijl van je uiteenzettingen: je positiekeuze, en je daarmee overeenstemmende christelijke verma­ningen, worden de hele tijd bepaald door een visie op de geschiedenis, die in feite iden­tiek is met die van de twee Leviathans die nu met elkaar om de macht vechten; daar komt bij jou alleen nog bij dat die visie met grote ernst, maar voor mij op een volstrekt ondoorgrondelijke manier, bevestigd wordt door een verwijzing naar Jezus Christus en de hele heilige Schrift’. Bij een andere gelegenheid zei Barth dat de Deutsche Christen in de jaren dertig een vergelijkbare, ook nog steeds door het evangelie bevestigde visie op de geschiedenis hadden.

Conclusie

Soms gaat Jehle wel eens wat kort door de bocht, bijvoorbeeld wanneer hij over Duitse theologen zoals Niemöller en Wurm schrijft, maar met zijn conclusie in zijn laatste hoofdstuk stem ik van harte in. Die is dat er in Barths politieke ethiek constanten aan te wijzen zijn: 1. Hij was heel zijn leven geïnteresseerd in de politiek en las de krant altijd naast de bijbel. (Voor mezelf voeg ik daaraan toe: Barth heeft zich nooit met walging van de politiek afgekeerd omdat hij er nooit in geloofd heeft.) 2. Hij heeft altijd zijn mening gegeven en daarbij van zijn hart geen moordkuil gemaakt; vandaar de leuke titel van dit boek. 3. Last but not least: Barth heeft altijd ernst gemaakt met het ‘eschatologisch voor­behoud’ — God kan altijd nog anders oordelen dan de theoloog die zo zorgvuldig moge­lijk over God en de mensen spreekt. Barth: omdat al het menselijke doen aangewezen is op de vergeving van de zonden kan de strijd, ook de goede en noodzakelijke strijd, alleen met een vorletzte en zeker niet met een absolute ernst en toorn worden gestreden. Barth was een sociaal-democraat van de oude stempel, maar Jehle laat zien dat hij ook een echte liberaal was. Barth: ‘Ik ben zelf liberaal — en misschien zelfs nog liberaler dan degenen die zich op dit gebied liberaal noemen. Echt liberalisme moet een spreken en denken zijn in verantwoordelijkheid en openheid naar alle kanten, naar voren en naar achteren, naar het verleden en naar de toekomst, waarbij je — als ik dat zo zeggen mag -zelf heel bescheiden bent. Bescheiden wil niet zeggen: sceptisch, maar datje ziet: watje nu zelf denkt en zegt, dat zal ook weer zijn grenzen hebben. Wat me overigens niet belet zeer beslist te zeggen wat ik meen te zien en op te merken’. Een mooier zelfportret had Barth niet kunnen tekenen.

A.A. Spijkerboer

 

In de Waagschaal, nw. jaargang 29, nr. 13. 23 september 2000