Altijd Kerstfeest

logo-idW-oud

ALTIJD KERSTFEEST

Reeds als kind had hij een hartgrondige afkeer van het Kerstfeest. De urenlange verveling bij de viering door de Zondagsschool was het dieptepunt van de winter. De obligate chocolademelk, de onvermijdelijke sinaasappel en de verplichte veel te lange vertelling riepen bij hem een Pavlov-effect op: altijd weer die sneeuw en wolven en zonde en vergeving, hoe verzin je het! Maar het absolute nulpunt was het lied dat Franz Gruber in 1818 maakte op text van Joseph Mohr. Wat een ellende in de Nederlandse vertaling! Vooral dat ‘die millioenen zaligen zal’. Later zou hij ontdekken dat de Duitse text veel zachter was, en dat het kindje ‘lockige Haare’ had, misschien wel Arisch blond, weet jij veel.

Nog veel later zou hij tijdens zijn studie ontdekken dat het Kerstfeest maar tweede soort is. Het eerste feest is het Paasfeest. Het was de vrolijkste ontdekking van zijn studententijd: pas om 360 wordt Kerstfeest te Rome gevierd op 25 december als vervanging van de Saturnalia en de Brumalia van de winterzonnewende. Het Oosten viert Epifanie en dat is dat. In de zesde eeuw wordt in Rome de viering van Advent ingevoerd, en zo is het plaatje compleet. Tot zijn niet geringe vreugde leert hij dat dat in de Skandinavische landen men weliswaar Kerstfeest viert, maar men kent het alleen onder de oernaam van de zonnewende: ‘Jul’.

Aldus toegerust begon hij zijn arbeid in de Kerk. Hij ontdekte dat in het Middel-nederlands verbijsterende adventsliederen bestonden. Hij opende de ogen van de leiding van de Zondagsschool ervoor, en ze werden aangeleerd. Jaren van geluk en schoonheid zouden volgen. Als het maar even kon werd het lied uit 1818 buiten de liturgie gehouden. Het kostte wat strijd, maar dat was het waard.

De sterkste tegenstand ondervond hij van een van de regionale huisartsen. Hij kwam maar een enkele keer in de Kerk. En hij was boos. Want het lied uit 1818 had niet geklonken. Ze brachten hem in de pastorie naderhand bij met jenever. Ze bleven wel vrienden, maar toch…

Toen brak de fatale zondag aan. Het was in de feestloze helft van het Kerkelijk Jaar. De voorganger keek, onderweg naar de consistoriekamer even de Kerk in. En wat ziet hij? In plaats van de kleine veertig kerkgangers zitten er wel tweehonderd. Hoe kan dat nou? Hij vraagt de kerkeraad niet om uitleg. Is er een ramp gebeurd? De prediking gaat volgens het rooster over Mozes in het biezen kistje tussen het oeverriet van de Nijl. In de Kerk gonst heel zacht een melodie rond, jawel die van 1818. Hij denkt: dit is een burn-out! Maar het houdt aan. Veiligheidshalve voegt hij nog een Nijlpaard en een krokodil terzijde in, als os en ezel. Het gonzen wordt sterker en sterker. Hij denkt: zo begint ook de negro-spiritual in de USA, waarom ook niet hier?

Dan zwaait de brede deur onder het orgel open. De huisarts komt binnen. Alle mensen gaan staan. En zij zingen uit volle borst: ‘Stille nacht, heilige nacht’.

Ondertussen kijkt de voorganger naar buiten. Daar ziet hij hoe uit de grauwe lucht reeds de eerste sneeuwvlokken dwarrelen.

C. Balk