Opstanding, Over 1 Corinthe 15

De eerste en de tweede Adam (44b‑49)

Is er een natuurlijk lichaam, dan is er ook een geestelijk lichaam. Zo staat er ook geschreven: de eerste mens Adam werd een levende ziel, de laatste Adam een levendrnakende geest Maar niet het geestelijke is eerst, maar het natuurlijke, daarna komt het geestelijke. De eerste mens is uit de aarde, aards, de tweede mens is uit de‑hemel. Zoals de aardse is, zijn ook de aardsen en zoois de hemelse is, zijn ook de hemelsen. En gelijk wij het beeid van de oordse gedragen hebben, zullen wij ook het beeld van de hemelse dragen.

‘Gezaaid wordt een natuurlijk lichaam, opgewekt wordt een geestelijk lichaam’ hoorden we in vers 44a. Voor het eerst in deze zin heeft Paulus ondubbelzinnig gezegd, wat hij onder opstanding van de doden verstaat en waarom hij überhaupt van de opstanding van de doden spreken wil en niet algemeen van de superieure goddelijke scheppings­en verlossingskracht‑ Ongetwijfeld is het woord 1 opstanding van de doden’ voor hem niets anders dan een omschrijving van het woordje ‘God’. Wat zou de Paasboodschap anders zijn, dan de concreet geworden boodschap dat God de Heer is. Zowel deze omschrijving van het woordje ‘God’ als de lapidaire concreetheid van de opstandingsboodschap zijn hier beide even noodzakelijk. God is de Heer! jawel, maar de mens zou daaronder kunnen verstaan Gods heerschappij over de wereld, over de natuur of over de geschiedenis en juist met deze vrome gedachte zou hij nu net God kunnen ontwijken. Ik ben nu eenmaal niet de wereld, de natuur of de geschiedenis. Weet ik enkel van zo’n God, dan weet ik net zoveel of net zo weinig als van het noodlot. Tegenover zo’n God kan ik alleen maar onverschillig zijn, alleen maar toeschouwer.

God is de Heer van het leven. jawel, maar de mens zou daaronder kunnen verstaan: het leven in zijn oneindigheid, het leven dat wij kennen in zijn bepaaldheid door God. Maar in dit oneindige leven verliest mijn eigen leven zich als een druppel in de zee. Dat het oneindige universum bepaald is door God is ongetwijfeld een vrome gedachte. Maar even zeker is het een vrijblijvende gedachte die mij tot niets verplicht.

God is geest en in zoverre de Heer. jawel, maar daaruit zou de mens kunnen opmaken, dat God de Heer is in Zijn wereld, die geestelijk is. In onze aardse wereld zouden wij dan aan onszelf zijn overgelaten. God zou dan onze Heer zijn, in zoverre wij ook zelf deelnemen aan de geest, in zoverre wij ook zelf geest zijn. Maar hoe problematisch is dit geest‑zijn van ons. Hoe smal, hoe schraal en tot welk een dunne relatie beperkt is dit geest‑zijn van ons, ook als men de realiteit ervan toegeeft‑

Maar hoe staat het dan met al het overige van ons bestaan dat blijkbaar geen geest is, maar aarde, lichaam? De Korinthebrief antwoordt: God is de Heer van het lichaam! Nu pas is de godsvraag radicaal en onontkoombaar gesteld. Het lichaam is de mens, het lichaam dat ben ik, en deze mens, dit ik is van God. Nu heb ik geen schuilplaats meer om mij te verbergen voor God. Nu kan ik geen dualisme meer voorwenden of mij terugtrekken in een veilige ruimte of mij met mijn menselijke zwakheid verontschuldigen. Immers, juist deze aardse zwakheid is bedoeld als God mijn Heer wil zijn, juist deze aardse zwakke ben ik zelf. Dit ik moet aan God gebonden zijn, in God leven en voor God heerlijk zijn. Niet onze geest, niet ons beetje geest of geestelijkheid, maar Gods Geest” triomfeert. En juist niet als zuivere geest, maar als lichaam. Want zo horen in vers 44:’er wordt een geestelijk lichaam opgewekt’, een (God)‑geestelijk lichaam.79 Het einde van de wegen Gods is de lichamelijkheid. Met deze bepaling heeft de Godsgedachte, waar het Paulus inderdaad uitsluitend om te doen is, die ondubbelzinnige superioriteit gekregen en kritische scherpte, die zowel ultiern gericht als sublieme hoop betekent. Ontkenning daarvan betekent nu juist: ‘onbegrip van God,80 (34).

Maar nog hangt deze zin ‘er wordt een geestelijk lichaam opgewekt’ volledig in de lucht Ik wijs er nogmaals op, dat de verzen 35‑44a in geen geval mogen worden opgevat als een biologische of psychologische verklaring van de opstanding. Het pneumatische lichaam of het God‑geestelijk lichaam, dat in vers 44a als slotsom van de hele overweging opduikt, is geen biologische grootheid. Eerder zou men haar een thanatologische grootheid kunnen noemen.” Kunnen in deze verzen de verschillende verschijningen zoals ‘zaad’, ‘plant’ en vervolgens vlees van mensen’, ‘viervoetigen’ , ‘vogels’ enz. nog worden opgevat als verschillende aspecten van het ene, ongedifferentieerde leven, de bios, de natuur, waartoe desnoods ook de contrasterende paren ‘vergankelijkheid‑onvergankelijkheid’, ‘schande ‑heerlijkheid’, ‘zwakheid‑kracht’ (42‑43) kunnen worden gerekend als deel uitmakend van dit ene leven, ‑ in geen geval kan dat echter bij het laatste contrast dat opduikt.

Het contrast ‘natuurlijk lichaam’ en ‘geestelijk lichaam’ behoort niet tot de sfeer van de biologie noch van de psychologie, maar doet dit raam volledig springen. Het ‘geestelijk lichaam’ is iets specifiek anders dan het wordende lichaam van de planten in vers 37 of de glans van de sterren in vers 41. Het is sowieso geen realiteit in de zin van een zichtbare of mogelijkenwijs zichtbare gegevenheid.


(K. Barth. Opstanding, over1 Kor. 15. 2003.)

 

Pagina's: 1 2