Alsof God bestaat (Tametsi Deus daretur)
ALSOF GOD BESTAAT (TAMETSI DEUS DARETUR)
Over de zin van de theologie.
Het woord ‘theologie’ is in onbruik geraakt. Men spreekt liever over ‘godsdienstwetenschap’. Godsdienstwetenschap is in onze cultuur inmiddels een respectabel begrip geworden. Dat geldt trouwens van alle wetenschapsbeoefening. Godsdienst bestrijkt bijna alle levensgebieden en het terrein waarop zij werkt is onafzienbaar. Velen houden religie voor de hoogste en diepste werkelijkheid die bestaat. Men hoeft het daarmee niet eens te zijn, om toch de onweerstaanbare aantrekkingskracht ervan te kunnen inzien. Het spreekt dan ook vanzelf dat in onze cultuur theologie al gauw werd gelijkgeschakeld met religie. Dat is vooral gebeurd in de tijd van de Verlichting. In de tijd van de Reformatie was men spaarzamer met het woord religie en sprak men liever over theologie. Maar in de loop van de tijd vervaagde dit onderscheid. Men kan zelfs beweren, dat sedert de opkomst van Karl Barth het onderscheid tussen deze beide disciplines zo groot is geworden als tussen hemel en aarde. Het behoort daarom tot de vele onnadenkendheden van onze generatie, om religie zonder meer gelijk te schakelen aan bijbelse noties zoals schepping, uitverkiezing of openbaring.
Evenwel, schepping in bijbelse zin is geen algemeen religieus begrip in de trant van Schleiermacher en de bijbelse openbaring is al evenmin de oerdatum waar onze kennis van God op teruggaat. Tegenover deze religionisering van het godsbegrip stellen wij (ietwat polemisch, ik geef het toe): wij kennen God überhaupt niet! De moderniseringen en aanpassingen die de Nieuwe Vertaling1 zich op dit punt veroorlooft zijn ronduit stuitend. De bijbel is door deze vertaling op slag gepromoveerd tot een ‘goed leesbare’ bestseller. Van de dwarsheid en tegendraadsheid van de schriftuurlijke uitdrukkingen is nagenoeg geen steen op de andere gelaten. De vertalers van de Statenvertaling (1635) en de ontwerpers van de ‘Verdeutschung der Schrift’, Martin Buber en Franz Rosenzweig (1938), moeten zich bij het lezen van de nieuwe vertaling in hun graf hebben omgedraaid.2 Is de moderne mens eerst het Woord ontnomen, nu is hem ook nog de Schrift ontnomen. De bijbel is, God betere het, een begrijpelijk, voor een ieder goed leesbaar boek geworden ! Het is bepaald geen woedend en eigenzinnig protest meer. Vooral de passages die het gemunt hebben op de weergave van ‘theologisch neutrale’ stukken boezemen niet zelden afkeer en walging in. De burgerlijkheid druipt er van af. De bijbel is door deze vertaling op één slag een leesbaar, al te leesbaar boek geworden en dat zal de kerk nog merken ook.
De bijbel is namelijk verre van een ‘gewoon’ boek. De bijbel is een hoogst alarmerend, aanstoot gevend en controversieel document! Elke woordherhaling of ademstoot oefent hier zijn eigensoortige macht en zeggingskracht. Tezamen bepalen de woordformaties van de Schrift de toon van het hele boek. Die uniforme toon is in de nieuwe vertaling verloren gegaan. De bijbel is net als andere boeken ‘lectuur’ geworden. Maar de tijd zal nog aanbreken waarop de brandstapels zullen roken- nu brandstapels- van al die gelegenheidslectuur, waarmee de moderne mens zich vandaag pleegt te amuseren.
Men heeft de komst van het nihilisme geen betere dienst kunnen bewijzen dan door de uitkleding en annexatie van de heilige Schrift naar het model van de nieuwe vertaling van het bijbelgenootschap. Per slot van rekening, religie is de gewoonste zaak ter wereld. ‘Zonder geloof vaart niemand wel’ luidt de uitspraak van een welbekend modern theoloog. Religie schijnt nog nooit zo populair te zijn geweest als in onze tijd. Evenwel, de afschaffing van de religie is nog nooit iemand gelukt. De meest bizarre vormen ervan kunnen vandaag op grote bijval rekenen. Religie is vergelijkbaar met een onuitroeibaar onkruid dat telkens weer opschiet in een andere gedaante. Zuivere theologie zou moeten beginnen met het uitroeien van het virus religie. Chirurgie zou een betere hulpdiscipline zijn voor de theologische wetenschap dan bijvoorbeeld pastorale psychologie. Er moet in de patiënt gesneden worden! Het gezwel moet worden weggenomen. Het voortwoekeren ervan moet stopgezet voor het te laat is.
God moet God blijven
Voor de theologie geldt de regel: ‘God moet God blijven’. Het is daarom geen overbodige luxe dat de uit vier letters bestaande godsnaam, JHVH, in onze vertalingen onveranderd wordt weergegeven. Het blijft in de wir-war van vertalingen waaraan wij vandaag zijn overgeleverd een zeer gelukkige inconsequentie. Deze naam maakt het onmogelijk God te identificeren met andere goden uit het religieuze pantheon. Wie het onderscheid tussen God en de goden niet voor zijn rekening wenst te nemen, doet er o.i. beter aan het vak theologie integraal vaarwel te zeggen. ‘God moet God blijven’ betekent: er is geen andere God dan deze. De inhoud en scopus van heel de Schrift richt zich naar deze naamloze naam. De bijbelse God is particulier. Wie dit particularisme over één kam scheert met de bestaande religies, die holt de bijbelse verkondiging uit en herleidt haar vooronderstelling tot godsdienstwetenschap.
De machteloosheid van het christendom vindt ongetwijfeld hierin haar oorzaak, dat zij geen genoegen neemt met de particuliere God van Israël. Wij vonden die naam te eng, te beperkt. Wij begonnen ons te ergeren aan het feit dat ons eeuwig heil hangt aan zulke onnozele dingen als bijvoorbeeld ‘een naam’,‘een boek’ of ‘persoon’. Als er iets is wat de wrevel wekt bij de wereldvolken, dan is het wel dit overdreven particularisme in de Godsgedachte. Thomas van Aquino had wél gelijk toen hij het algemene soortbegrip als aanduiding voor God afwees ten faveure van de bijbelse godsnaam. De stelselmatige slijtage van het algemene godsbegrip vindt mede zijn oorzaak hierin, dat men het de particuliere God van Israël niet gunt waarlijk God te zijn. De islamisering van het christendom is mede het gevolg geweest van de miskenning van de enigheid van JHVH. Met de prijsgave van de particuliere God is god een datum geworden van het algemene religieuze bewustzijn. Van de roep: ‘God moet God blijven’ is niets meer over. De notie God is ten onder gegaan in de blauwe zee van de Al-eenheid. In deze zee zijn alle katten grauw. God is een overbodige hypothese geworden. Hij kan alles en niets betekenen. Het maakt voor de moderne mens ook niets meer uit. Het resultaat is: wij staan in het hopeloze! Een verrassende doorbraak is er niet of zij zou moeten bestaan in een wereldwending die zich tot op heden nog heeft niet vertoond. Onze uitkomst moet ergens anders vandaan komen, gesteld dat die uitkomst er is.
Gebonden wetenschap.
Laten we beginnen, onze situatie zo stoïcijns mogelijk onder ogen te zien. Van de bijbel kunnen we leren dat onze redding onmogelijk is, of het moest zijn dat God bestaat. Maar dat geeft de theoloog nog niet het recht om er maar op los te fantaseren. Theologie is een exacte wetenschap. Zij is gebonden aan haar object. En evenals elk ander object heeft zij haar eigen discipline. Wie daar niet aan wil, heeft de nodiging die van de theologie uitgaat, van te voren al in de wind geslagen. Het is als in de gelijkenis van de bruiloftsgasten. De uitnodiging is er, het feest kan beginnen, maar de vreugde ontbreekt. En daarom ontbreekt eigenlijk alles, wat het feest tot een echt feest maken kan. In de orde van het koninkrijk Gods geldt de regel: het is graag gedaan of het is niet gedaan. En hetzelfde geldt voor de theologie. Theologie is een vrolijke wetenschap of het is iets waar je in het geheel niet vrolijk van wordt. Vrolijk wordt het theologisch bedrijf eerst dan als wordt afgezien van gronden die geen gronden zijn. Theologie zal het moeten doen met imaginaire gronden. Zij moet het lef hebben daar te willen staan waar niemand staat. Theologie is met recht een utopisch waagstuk. Zij leeft van wat geen oog heeft gezien, wat geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen. Wat zij doet, doet zij op uitnodiging! Theologie zou onmogelijk zijn indien zij niet zelf de voorwaarde meebracht die haar tot theologie maakt. Zij wordt eerst recht vervelend en aanstellerig als zij zelf de grond daarvoor moest zoeken of nog erger meent gevonden te hebben. In zake het godsbewijs komen we niet verder dan de vaststelling, dat de enige die dit bewijs zou kunnen leveren God zelf is. Ik zou de theologen onder de aankomende studenten de raad willen geven: doe maar alsof God wél bestaat, ook al bestaat daar geen empirische of metafysische grond voor. De onbestaanbaarheid van God is ons zo langzamerhand met de paplepel ingegoten. Maar waarom zou dat de aanleiding moeten zijn om atheïst te worden. Atheïsme is minstens zo miserabel als alle andere vormen van godenwaan. Menselijkerwijs gesproken: eerlijkheid gebiedt ons te zeggen ‘God bestaat niet’. Dat zou anders zijn als Hij de goedheid had het bewijs voor zijn bestaan zelf te leveren. De bijbel houdt met die mogelijkheid ernstig rekening! Ook al valt hier niets te bewijzen. Maar het feit alleen al, dat er met zulk een ‘bewijs’ rekening gehouden wordt, maakt de bijbel tot een intrigerend boek. Zij voert haar oordelen terug op een goed en eerlijk hart. De bijbel is in al haar strengheid een mild en menslievend boek. Zij wil gelezen worden in haar kritische en overrompelende eenvoud. Natuurlijk is voor het theologisch onderzoek studie van de bijbel nodig, diepgravende studie, die de dialectiek niet schuwt en wars is van filosofische vooronderstellingen. Temidden van de wir-war van onze godsdienstige voorstellingen zal de theologie bij haar leest moet blijven. Van de raadselachtigheid van haar object mag geen millimeter afgeweken worden. Zoals gezegd, theologie moet het hebben van een imaginair object. Maar wie meent daaruit de conclusie te mogen trekken dat theologie een wereldvreemd fantoom is, dat geen relatie onderhoudt met de werkelijke wereld, die vergist zich opnieuw. Als er één wetenschap is, die de realiteit van haar object koestert als haar dierbaarste schat, dan is het wel de theologie. Het is geen toeval dat de openbaring waar de Schrift melding van maakt, tot ons komt in de gedaante van een kind! Openbaring in bijbelse zin, zal moeten voldoen aan minstens twee criteria. Zij zal het concreet werkelijk karakter van de openbaring geen ogenblik uit het oog mogen verliezen(1). Maar zij zal daarin de principiële onbereikbaarheid van de toedracht dan van harte beamen.(2). Beide gezichtspunten spiegelen de openbaring van de bijbelse verkondiging. Wij wezen er eerder al op, dat theologie niet mogelijk is zonder gebruik te maken van de dialectische methode. Het ja is hier innig verbonden met het nee. De theologische reflectie zal tussen de scylla en de charybdis heen moeten varen, om niet te pletter te slaan tegen de rotsblokken van het discursieve verstand of de wezenloze speculatie van de utopie. Maar daarvoor is een eigensoortige behendigheid nodig. Theologie is tegelijk de simpelste en moeilijkste wetenschap die er bestaat. Zij moet rekening houden met de hardste tegenstand en tegelijk met een onbegrijpelijk mededogen. En alsof dat nog niet genoeg is, zij staat onder de discipline van een uiterst kundig en virtuoos orkestleider. Haar muziek zal in alle toonsoorten en in een oneindige variabiliteit doorklinken als iets dat áf is, voldongen, en dan toch doorgaat alsof geen einde bestond.
Nico T. Bakker
1 NBG 2004
2 Martin Buber en Franz Rosenzeig