Alleen de nieuwe mens zingt een nieuw lied (meditatie)

Hij gaf mij een nieuw lied in de mond (Psalm 40:4)

Aan nieuwe liederen geen gebrek. Musici, cantorijen en ensembles, (semi)kerkelijke organisaties en honderdduizen-den gemeenteleden spannen zich zeer in om zich de nieuwe woorden en melodieën eigen te maken of zo snel moge-lijk ingang te doen vinden. Onderweg vragen als: hoe zijn jullie met het nieuwe liedboek bezig? Heb je dit lied al eens gezongen, kennen jullie dit of dat reeds? Het lijkt haast een doel in zichzelf geworden.

In de psalmen zelf wordt het thema van nieuwe liederen ook aangesneden. Waren de tempelzangers daar op uit of is het bij een God die wonderen doet gewoon ondenkbaar dat hij níet met nieuwe woorden en melodieën zou worden geprezen? Zes keer is er in het psalter expliciet sprake van een nieuw lied. Vier keer betreft het een oproep om God middels een nieuw lied te prijzen (ps. 33;3; 96:1; 98:1; 149:1), een keer wordt het als intentie verwoord (ps. 144:9: ‘Ik wil een nieuw lied voor U zingen’) en één keer is het, ja, hoe zal ik het noemen, een belijdenis én geschenk tegelijk (ps. 40:4).

Waarin zit ‘m dat nieuwe precies? Op twee plaatsen staat er een reden bij.
In koningspsalm 98 volgen op de oproep om te zingen de woorden ‘want Hij heeft wonderen gedaan’, zelfs de natuur – rivieren en bergen – wordt uitgenodigd mee te doen. Om welk wonder het gaat wordt niet duidelijk. Al vroeg in de kerkgeschiedenis ontwaarde men in de evangeliën rondom de geboorte van Christus een verdichting van lofzangen – Zacharias, Maria, Simeon – en om die reden zag men daar de woorden van Psalm 98 in vervulling gaan. In Psalm 144 volgt er op de uitgesproken intentie eveneens een redengevende zin: ‘… want U brengt koningen redding, U hebt David, uw dienaar bevrijd’. Tegelijk lijkt deze psalm zo los gezongen van een historische context dat het onmogelijk is de aanleiding te achterhalen.

Zitten we hiermee wel op ‘t goede spoor? Dient het nieuwe van het lied wel gezocht te worden bij nieuwe heilsfeiten in de geschiedenis? Of is het hier eerder de schok van herkenning, het moment van vernieuwing? Is het nieuwe in bijbelse zin vooral een kwestie van opnieuw geboren worden, van het Paaslied: ontwaakt gij die slaapt en sta op uit de dood? We zijn in goed gezelschap, wanneer we dat nieuwe van het nieuwe lied voluit betrekken op Pasen. In een preek over Psalm 149:1 stelt Augustinus: alleen de nieuwe mens zingt een nieuw lied. Bij adam is het vroeg of laat toch het oude liedje. En Augustinus voegt zijn gemeente toe – dat is weer eens wat anders dan ze steeds bedanken voor alle inspanning – U zingt eigenlijk helemaal niet zo mooi. U zegt dat u zingt – maar uw leven geeft geen getuigenis. Als u zingt, zing dan niet alleen met uw mond, zing ook met uw hart, zing met uw leden, zing met uw zeden (of in fraai Latijn: cantate vocibus, cantate cordibus, cantate oribus, cantate moribus). Pas dan wordt een lied ‘om aan te horen’.

Het lijkt vandaag de dag in de kerk onontkoombaar om – con amore dan wel contre coeur – geregeld een nieuw lied aan te heffen. Veel menskracht wordt ervoor gemobiliseerd en veel energie is erin geïnvesteerd. Of het om aan te horen is voor de Hoog-Heilige? Daarvoor zal hij dan uiteindelijk zelf de toon moeten zetten – noem dat Pinksteren. Gelukkig kan – in tegenstelling tot Kerst en Pasen – het Pinksterwonder zich wel eindeloos herhalen. Een nieuw lied in de mond? Het is een cadeau van de Geest zelf.

Peter Verbaan

(Augustinus: sermo XXXIV sermones selecti duodeviginti)