Reformatie als beslissing

kerkvorming

Onze evangelische kerk heeft in de vierhonderd jaar van haar bestaan het nooit helemaal kunnen nalaten om de reformatie van de 16-de eeuw te gedenken, haar historisch beeld op te roepen en in te prenten, haar zakelijke verbondenheid met haar te benadrukken en te onderhouden. Zij heeft zichzelf willen verstaan als kerk voortkomend uit deze reformatie. Dat dit gebeurde, was dikwijls helemaal niet vanzelfsprekend. Het gebeurde dikwijls genoeg in weerwil van de geest van de betreffende tijd en daarom min of meer kunstmatig of moeizaam. Maar het gebeurde! Na elkaar en naast elkaar hebben orthodoxen, piëtisten en rationalisten, idealisten, romantici en positivisten en vele anderen van onze kerken de sporen van hun wezen daarin gedrukt. Toch konden zij het niet nalaten telkens opnieuw hun opmerkzaamheid te richten op de gebeurtenissen en gestalten van die oude dagen en waar mogelijk zichzelf te voelen en uit te beelden als de ware erfgenamen van hun geest. Er is nauwelijks een belangwekkende persoon of beweging binnen het protestantisme die de kerk had willen bouwen zonder Luther of, op gereformeerd gebied, zonder Calvijn. Geen wonder, dat men dat nu nog niet wil! De vraag rijst: met welk recht gebeurde dit ? Wie mag zich op de reformatie beroepen? Het antwoord op deze vraag hangt kennelijk af van de andere vraag: krachtens welk gehalte en krachtens welke aantrekkingskracht heeft de reformatie deze naar het schijnt noodwendige en algemene betekenis in onze evangelische kerk?

Er bestaat een godsdiensthistorische wet met betrekking tot de onvergetelijkheid en de aanhoudende symboolkracht van kerkstichters en gebeurtenissen die aan de wieg stonden van de oprichting van een kerk. Maar de verwijzing naar dit algemene verschijnsel zou toch enkel maar een aanduiding zijn, maar geenszins de verklaring voor dit raadselachtige feit. Dit is het immers, dat in de reformatie kerkvorming plaats vond, waarin de kerk zichzelf opnieuw fundeerde. Inderdaad daarvandaan stamt haar uitzonderlijke en normatieve betekenis voor de latere tijden van de kerk of men dat nu wil inzien of niet. Wat geeft aan de reformatie de waarde en de betekenis van een fundering van de kerk ? Deze vraag is daarom zo moeilijk te beantwoorden omdat daarbij zoveel op het eerste gezicht voor de hand liggende antwoorden van te voren moeten worden uitgesloten.

Zo heeft men zich al vaak ingebeeld -en men doet het nog- dat het de culturele, de politieke en vandaag in het bijzonder de nationale betekenis is van de reformatie die haar die bijzondere gedenkwaardigheid geeft. Men kan moeilijk bestrijden dat zij die bijzondere betekenis niet ook werkelijk gehad heeft. Maar men zal niet zo overtuigend over de reformatie kunnen spreken als men wellicht zou willen, alleen hierom al, omdat het maar zeer de vraag is, of men haar culturele, politieke of nationale uitwerking beklagen moet dan wel begroeten. Om een voorbeeld te noemen: men zal moeilijk kunnen beweren dat het feitelijke rendement van het levenswerk van Martin Luther voor de innerlijke en uiterlijke eenheid van het Duitse volk bevorderlijk is geweest. En dezelfde moeilijkheid doet zich voor bij de Fransman die zou willen proberen Calvijn te waarderen onder het gezichtspunt van de nationale geschiedenis van Frankrijk. Maar gesteld dat men op grond van een nieuwe interpretatie zich zou kunnen verheugen over de uitwerkingen van de reformatie, daarmee zou nog niets gezegd zijn over het ontstaan van de evangelische kerk als zodanig of over de volharding waarmee men de relatie tot deze mensen en tot deze gebeurtenissen onderhoudt.

Hetzelfde kan worden gezegd van de poging de reformatie te verklaren uit de grote, scheppende persoonlijkheden van haar vroegere leiders in de trant van Thomas Carlyle. [VII] De Reformatoren waren nu eenmaal geen dichters, filosofen of koningen. Men moet hun werkelijke gestalte wel op een merkwaardige wijze idealiseren of vertekenen om de nodige adem te scheppen hen te vereren en daarbij een goed geweten over te houden. En als zij, wat wederom niet te bestrijden valt, in hun soort ‘grote mannen’, mensen van ongewoon formaat, geweest zijn in willen en volbrengen, dan is daarmee nog niet verklaard noch gerechtvaardigd, waarom zij kerkstichters waren en zij tot op deze dag leiding- en richtinggevend konden zijn.

Maar men komt ook daarmee niet veel verder, als men de tijd van de reformatie omschrijft als de tijd van een doorbrekende innerlijkheid, of als de klassieke tijd van een diepere, directere bezinning op de fundamenten van het menselijke bestaan of als hoogtijdagen van levende godsdienst. In de werkelijke reformatie ging het, zover men zien kan, ook wat het leven van de Reformatoren zelf betreft, heel wat uiterlijker toe. Er is bijvoorbeeld ook door hen zelf veel meer gedisputeerd, gedogmatiseerd en gepolitiseerd dan het de aanhangers van een religie of metafysica van het hart lief is. Men moet niet Luther zeggen, als men Eckhart, Seuse of Tauler bedoelt! [VIII] En zelfs als het voor een belangrijk deel mogelijk en gerechtvaardigd was geweest de Reformatoren te verstaan als virtuozen van de religie, zoals nu ook van katholieke zijde, speciaal in verband met Luther, graag wordt toegegeven -virtuozen vanwege de gloed huns harten of vanwege hun innerlijke wezensgesteldheid of vanwege hun mystiek in de beste en meest omvattende zin van dit begrip. Anders gezegd: had de reformatie zoiets als heiligen gehad (precies in de zin van het katholicisme), zij hadden op grond van deze eigenschappen toch geen vaderen van onze kerk kunnen worden.

zuivere leer

Men kwam de zaak ongetwijfeld meer nabij, toen men in vroegere eeuwen de verdienste en de grootte van de Reformatoren eenvoudig hierin zag, dat zij bepaalde, in de kerk vergeten christelijke waarheden opnieuw uitspraken en daarmee de kerk weer herstelden, zoals het gezag van de bijbel, de majesteit van God de Schepper, de gelding van Jezus Christus als de verzoener van de zondige mens, de macht van het geloof, de vrijheid van de christenmens in de wereld, de noodzakelijke deemoed en de noodzakelijke moed van de ware kerk. Inderdaad, vraagt men de Reformatoren zelf naar de betekenis van hun willen en volbrengen, dan krijgt men het eenvoudige antwoord: het ging hun om de zuivere leer van deze waarheden en daarin om de rechte gehoorzaamheid, het rechte leven, de rechte gestalte van de kerk, of negatief om haar rechte bevrijding van het pausdom als een met deze zuivere leer niet overeenstemmende vorm van kerkelijke godsdienst, kerkelijk recht en kerkelijke moraal. Daarop kunnen wij bij het antwoord op onze vraag gelijk al vooruitlopen: evangelische kerk is daar en alleen daar, waar het gaat om de zuivere leer van de christelijke waarheden,waar het hele leven van de kerk op deze opgave gericht is en daaraan gemeten is. Maar let wel: het ging de Reformatoren om de zuivere leer van deze waarheden. Helemaal onbekend zijn deze waarheden ook in de christelijke middeleeuwen niet geweest. En een zekere ruimte wordt hun ook door de huidige katholieke kerk gegund. Men meende ze ook te hebben geleerd in de latere tijden van de evangelische kerk. Maar de Reformatoren hebben ze zuiver geleerd, hetgeen in het katholicisme zeker niet is gebeurd en ook nu niet gebeurt, terwijl in alle latere tijden van de evangelische kerk juist dit de vraag was of is: worden die waarheden wel zuiver geleerd of misschien toch weer onzuiver, en dat betekent dan direct: helemaal niet geleerd. Men kan met deze waarheden immers niet omgaan zoals men wil. Men kan ze niet even goed deze of die betekenis geven, deze of die nadruk geven, ze in deze of die samenhang plaatsen. Zij willen in een heel bepaalde betekenis en in een heel bepaalde vorm geleerd worden, anders zijn het niet meer deze waarheden. Dat was het wat in de tijd van de reformatie de kerk heeft gefundeerd: dat duizenden en duizenden ervan overtuigd waren dat zij deze waarheden hadden gehoord in de ene rechte en daarom noodzakelijke betekenis en vorm en daarom nu plotseling zoals in vele eeuwen daarvoor niet meer was voorgekomen; als werkelijke, gebiedende en heilzame waarheden met de overtuiging: hier horen we de oude christelijke waarheden zuiver en daarom superieur verkondigd. Met deze overtuiging was de evangelische kerk daar, eerst temidden van de paapse kerk en daarna, toen de paapse kerk het licht van de opgegane zon niet langer wilde zien en verdragen, zonder haar, op eigen voeten. En dat is het wat de reformatie voor de evangelische kerk voor altijd zo belangrijk en zo maatgevend heeft gemaakt: de klare of donkere herinnering aan het onbetwistbaar bijzondere, dat toen in de verkondiging van de kerk te horen was en werd gehoord, het bijzondere dat toen de waarheden het stempel opdrukte van de waarheid. Het geheim van dit bijzondere was en is het geheim van de reformatie. Daar lag ook telkens het recht zich op de reformatie te beroepen en zich één met haar te weten. Niet enkel om haar bijzonder weten, maar omdat dit bijzondere van de reformatorische verkondiging voortleefde, in aanzien stond en vruchtbaar bleek. Waar het dus niet een licht onder de korenmaat was, maar een licht op de kandelaar, die allen in het huis verlicht. Maar wat is dan dit bijzondere ? Wat was dan die ene, rechte en daarom noodwendige vorm en betekenis van de kerkelijke verkondiging die men toendertijd plotseling meende te zien opflitsen ? Wat betekent: zuivere leer van de christelijke waarheden?

profetisch-apostolisch

Om daarop een juist antwoord te kunnen geven, zal het nuttig zijn nog een andere duiding van de reformatie in herinnering te brengen. Zij is afgezien van die van de Reformatoren zelf de oudste, zo men wil ook de naïefste. Maar zij is leerzaam. Toen Luther gestorven was, heeft men in de evangelische kerk eenvoudig gezegd: een profeet zoals Elia of Johannes de Doper is onder ons geweest, een Godsman, een lichtdrager, een theoloog, die zijn theologie apriori d.i. uit openbaring had. Reeds Luther zelf had af en toe met dergelijke uitspraken over zijn eigen zending en toerusting de grootste moeite. Maar ook de Institutie van Calvijn is na zijn dood zonder schroom gehouden voor een boek, zoals er sedert de geschriften van de apostelen niet meer geweest was. Stilistisch gezien smaakt dat naar Renaissance. Maar het loont toch de moeite daarover na te denken. Dat kon inderdaad het bijzondere, de uitzonderlijke zuiverheid van de reformatorische leer geweest zijn, dat zij iets zeer bepaalds met de leer van profeten en apostelen gemeen had, niet alleen wat betreft de inhoud, maar ook naar de vorm en de betekenis waarin zij werd voorgedragen. Als het waar is dat juist dit bijzondere kerkvormend is geweest, dan kan het niet anders geweest zijn, of dit bijzondere, dit zuivere moet bestaan hebben in de profetisch-apostolische aard van deze leer. Was het van andere aard geweest, dan moet men zeggen: het was iets anders dan kerk, iets anders dan christelijke kerk wat hier gefundeerd werd. Andere bijzonderheden van de christelijke leer dan de profetische en apostolische plegen geen kerk te funderen maar heresie. Is het waar dat daar en toen legitieme kerkvorming plaats vond of beter: kerkhervorming, d.i. het herstel van de ene, ware christelijke kerk; en is het waar dat de kerk zich daar afkeerde van de heresie door terug te keren tot zichzelf, dan moet het de stem van profeten en apostelen geweest zijn die hier werd gehoord. En dit, dat men hier deze stem hoorde, was het eigenlijke en oorspronkelijke wat de reformatie voor heel de latere tijd van de evangelische kerk onvergetelijk en normatief heeft gemaakt, nog maakt en zal maken. Daarom moeten we nu verder vragen: waarin heeft deze profetisch-apostolische aard van de reformatorische verkondiging bestaan?

beslissing

En nu kan het antwoord eenvoudig luiden: het christelijk denken en spreken van de Reformatoren zoals dat in hun leer tot uitdrukking kwam, was zoals bij profeten en apostelen een denken en spreken vanuit een zojuist gevallen beslissing. Het wilde ook inhoudelijk niets anders zijn dan de aankondiging en de rekenschap van deze beslissing. Een beslissing valt daar waar het voor iemand plotseling is afgelopen met de vrije keuze van verschillende mogelijkheden; waar het zoeken naar een hogere eenheid of een vermeende synthese tot een einde kwam, omdat het in plaats daarvan tot een oordeel kwam, tot een keuze. Beslissen betekent dat iemand in vrijheid van zijn vrijheid afziet. Wie beslist, heeft zich gebonden. Het vriendelijk beschermende duister of de voorname hoogte van waaruit hij zo of ook nog anders kon, ligt achter hem. Afgedaald in het nuchtere daglicht moet hij nu ja of nee, dit of dat willen, hier of daar staan. Zulke, door beslissing gebonden mensen, waren de Reformatoren. Zij hadden gekozen! De plaats waar zij nog vele andere mogelijkheden hadden, was door hen verlaten. Daarom had hun leer maar één dimensie, één gezichtspunt, één doel. Zij was deels oproep tot deelname, deels verantwoording tegenover degenen die deze beslissing niet wilden nemen, deels instemming met hen die deze beslissing reeds genomen hadden. Maar een terug achter deze beslissing was niet meer mogelijk. Reformatorische leer geschiedt niet vanuit een hoge uitkijkpost. Zij vergelijkt niet, zij overweegt niet, zij discussieert niet, maar zij wijst aan, zij verklaart, zij disputeert. Dit is wat de reformatorische leer metaal en zwaartekracht geeft. Dit is wat zij gemeen heeft met de verkondiging van profeten en apostelen. Dit is het wat er vóór de reformatie in de katholieke kerk niet was en ook niet daarna. En dit is het wat de evangelische kerk onvergetelijk heeft gemaakt, hoewel het ook hier vaak meer dan problematisch was of men wel wist, dat reformatie beslissing was en dat alleen dáár reformatorische kerk is, waar beslissing is.

Maar er zijn velerlei beslissingen. De Reformatoren, evenals de profeten en apostelen kwamen van een zeer bepaalde beslissing vandaan die met geen andere te verwisselen is. Alle menselijke beslissingen, ook de ernstigste en belangrijkste -op één uitzondering na- kunnen achterhaald, gecorrigeerd en zelfs veranderd worden. Wij hebben het toch rijkelijk beleefd hoe menigeen die gisteren nog stond en met de grootste beslistheid scheen te staan, vandaag -zie daar!- ook nog weer anders bleek te kunnen. Het is ook troostvol te weten dat er voor de grootste beslistheid van vandaag ook altijd een morgen is waarop veel of alles weer veranderen kan. Dat hangt hiermee samen dat de mens in al zijn beslissingen -op één uitzondering na- één van zijn eigen mogelijkheden grijpt, zich daarvoor inzet en zich daardoor binden laat. Het verlies aan vrijheid die hij in zijn beslissing ondergaat is ook telkens weer -op één enkele uitzondering na- een triomf van zijn vrijheid. Zolang hij tijd heeft, kan hij zich vandaag anders binden dan gisteren en morgen weer anders dan vandaag. Een onophefbare beslissing, een beslissing dus waarin hij zich onherroepelijk bindt en waarin hij zijn vrijheid werkelijk opoffert, zou tegelijk zodanig zijn dat hij überhaupt geen tijd meer had, zelfs niet om haar te herzien.

Als we het grensgeval van zelfmoord buiten beschouwing laten, kan die beslissing geen andere zijn dan die van het christelijk geloof. In deze beslissing heeft de mens zich onherroepelijk gebonden zonder vooruitzicht op een toekomstig anders kunnen en zonder de openblijvende mogelijkheid van een toekomstig herzien. Was hij anders gebonden, minder streng misschien, dan was zijn beslissing zeker niet deze beslissing. Deze beslissing is in onderscheid met alle andere beslissingen de beslissing die definitief gevallen is. Want in deze beslissing heeft de mens zijn vrijheid, namelijk de mogelijkheid ook nog anders te kunnen, opgeofferd. Beide echter hierom, omdat degene die zich aan het christelijk geloof gebonden heeft, geen tijd meer heeft om daarvan af te wijken.

De beslissing van het christelijk geloof is namelijk de beslissing voor God, de Heer van de mens. En zo ligt zijn menselijke tijd niet meer in zijn eigen hand, maar in Gods hand. Zo is voor hem de weg tot mogelijk andere toekomstige beslissingen geblokkeerd. Zo heeft hij zijn vrijheid om niet te geloven werkelijk en definitief laten varen. ‘Gij kunt niet God dienen en de mammon’. Men merke op dat er niet staat: ‘gij moet niet’ maar gij kunt niet’! Tot zijn leerlingen heeft Jezus Christus dat gezegd. De situatie is een wereldwijd andere dan daar waar Elia het volk vraagt: ‘hoe lang hinkt gij nog op twee gedachten?’ en waar het dan heet: ‘en het volk antwoordde hem niets’. Híer echter is reeds geantwoord: gij kunt niet. Jullie kunt wel iets heel anders zijn dan mijn leerlingen. Jullie kunt wel iets heel anders doen dan geloven, maar het is uitgesloten om in het geloof nog de vrijheid te hebben een andere keer niet te geloven. In deze beslissing zijn jullie gevangen. Van jullie uit gezien kan elke toekomstige beslissing alleen maar de herhaling en de bevestiging zijn van deze beslissing. Hier geldt: jullie bent van God!Komend van deze beslissing zegt de mens met de profeet: ‘Heer, Gij hebt mij overreed en ik heb mij laten overreden: Gij bent mij te sterk geweest en hebt overwonnen’ (Jer.20:7), en daarom met de apostel: ‘Ik vergeet wat achter mij ligt en strek mij uit naar hetgeen voor mij ligt’ (Fil. 3:13). De beweging die met deze woorden beschreven is, is een eenduidige en onomkeerbare beweging. De mens die in deze beweging begrepen is, kan over de richting even weinig onderhandelen als een kind dat naar zijn moeder verlangt. Hij is namelijk zelf zo’n kind geworden. Hij existeert nu zelf in deze richting en kan alleen daarin een toekomst hebben. Alleen de beslissing voor de dood of de beslissing voor God de Heer in het christelijk geloof, kan dit onvoorwaardelijk karakter hebben. Dit karakter had de beslissing waar de reformatorische leer vandaan kwam en dit is het bijzondere, het zuivere in de reformatorische leer van de christelijke waarheden. Ik wil proberen dat aan enkele voorbeelden duidelijk te maken.

reformatorische leer

Het gaat in de reformatorische leer van de heilige Schrift als het enige getuigenis van werkelijke en maatgevende openbaring van God om de eenvoudige kennis: God is door ons mensen daar te vinden, waar het hem behaagd heeft ons te zoeken. Dus niet daar waar wij menen Hem van ons uit te kunnen zoeken, niet binnen het bereik van onze eigen mogelijkheden of die nu heet rede of ervaring, natuur of geschiedenis, innerlijk of uiterlijk universum. Niet daar waar wij in onze wijsheid menen over Hem te moeten spreken, maar daar waar Hij in zijn wijsheid gesproken heeft tot ons. En Hij heeft tot ons gesproken, eens en voor altijd. En van dit perfectum: Deus dixit getuigt de Heilige Schrift en zij alleen. Daarom kan en mag de verkondiging van de christelijke kerk geenszins een filosofie worden, geenszins de ontvouwing van een zelf gevonden wereld- of levensbeschouwing. Daarom is zij gebonden aan de uitleg van de Schrift. Een andere leer heeft in de kerk geen recht en geen belofte. Deze reformatorische leer van de Heilige Schrift is direct inzichtelijk voor hem die verstaat: zij spreekt vanuit de definitief gevallen beslissing. Zij zegt dat, nadat God ons heeft opgezocht in het wonder van zijn neerdaling in Jezus Christus waarvan profeten en apostelen getuigen, al onze pogingen om Hem van ons uit te vinden niet alleen geen zin hebben, maar in zichzelf onmogelijk zijn gemaakt. Nadat God tot de mensen gesproken heeft, heeft de mens eenvoudigweg geen tijd meer zichzelf over God te willen onderrichten.

Van deze beslissing vandaan komend, kon de leer van de Heilige Schrift inderdaad niet anders luiden dan zoals de Reformatoren die in grote hardheid, maar in nog grotere vreugde hebben voorgedragen. Van deze gevallen beslissing vandaan kon en kan er aan welke natuurlijke theologie dan ook niet de minste behoefte meer bestaan.

Verder gaat het in de reformatorische leer van de erfzonde om de eenvoudige kennis, dat God als onze schepper, verzoener en verlosser door zijn Woord ons zijn gebod en zijn troost heeft te kennen gegeven en dat Hij ons daarin het oordeel heeft aangezegd, waarvoor geen verontschuldiging en geen uitvlucht bestaat. Want door dit woord moeten wij ons laten gezeggen dat het gebruik dat wij sedert Adam van onze vrijheid maken vanaf onze geboorte een boos gebruik is, met inbegrip van die mogelijkheden die wij voor de beste houden, een gebruik, dat ten allen tijde vijandschap betekent tegen God en haat tegenover de naaste. Wij hebben -en dat is nu juist onze oneindige schuld- feitelijk geen vrijheid voor God. Wij zijn in de wortel van ons zijn en wezen dezulken die deze vrijheid moedwillig weggeworpen en verloren hebben. Ook deze reformatorische leer spreekt vanuit de beslissing die definitief gevallen is. Zij zegt dat Gods neerdaling in Jezus Christus zich als de enige weg tussen God en de mens heeft gemanifesteerd, en dat daardoor de goddeloze, onheilige en onrechtvaardige aard van de mens niet meer te loochenen valt, maar erkend dient te worden. Wie helemaal op erbarmen is aangewezen, is nu eenmaal erbarmelijk. De reformatorische leer zegt dat de mens die door het werkelijke woord getroffen wordt dat moet erkennen, omdat hij geen tijd, geen adem, geen lust meer heeft zich illusies te maken over het gebruik van zijn vrijheid en dus over die vrijheid zelf. Hoe zou uitgaande van deze beslissing de leer van de mens anders kunnen luiden dan zo: zijn doen en streven is boos van jongs af aan, zijn wil is een onvrije wil ! Wie deze leer verstaat, uitgaande van deze beslissing, die zal naast de hoorbare ontzetting van de mens, die zich op deze wijze verloren moet geven, ook geen ogenblik nalaten de oneindige jubel te horen van Gods kind dat uit zijn verlorenheid is gered.

Het gaat verder in de reformatorische leer aangaande de rechtvaardiging van de zondige mens door het geloof alléén om de eenvoudige kennis, dat juist omdat wij binnen het bereik van onze eigen vrijheid nooit doen en zullen doen wat recht is voor God, wij juist alleen dáár onze gerechtigheid kunnen zoeken, waar God ons die geschonken en aangeboden heeft: in de neerdaling waardoor Hij in Jezus Christus in onze plaats getreden is om goed te doen wat wij verkeerd deden. Dat betekent immers geloven: voor God beslissen als onze Heer. Is hij onze Heer, dan is Hij ook onze gerechtigheid, dan is het zaak ons vertrouwen door Hem te worden gerechtvaardigd, alleen op Hem te stellen. Weer hangt hier alles af van het feit dat wij verstaan: hier wordt gesproken vanuit de beslissing die definitief gevallen is. De reformatorische leer zegt: nadat God zijn eer en heerlijkheid daarin bewezen heeft dat Hij ons in Jezus Christus niet minder dan zichzelf gegeven heeft, moet onze eerbetuiging, onze dank en onze gehoorzaamheid hierin bestaan, dat wij van onze eigen gerechtigheid wegvluchten om onze toevlucht tot zijn gerechtigheid te nemen. De mens die God God laat zijn zoals Hij God voor ons is in de kribbe van Bethlehem en aan het kruis van Golgotha -deze mens heeft gewoonweg geen tijd en geen ruimte meer zich te rechtvaardigen door zijn werken, d.i. door zijn gezindheid, zijn houding, zijn ernst, zijn betamelijkheid of flinkheid. Hoe zou vanuit de hier gevallen beslissing de leer van het heil anders kunnen luiden dan zo, dat de mens, doordat hem zijn zonden vergeven zijn, wordt opgeëist voor de gehoorzaamheid van het geloof, die mens namelijk wiens daden goed zijn in Gods genadig oordeel en niet naar zijn eigen oordeel. Van een andere goedheid dan de goedheid van God kan vanuit de hier gevallen beslissing geen sprake meer zijn.

En zo gaat het in de reformatorische leer van de genadekeuze of predestinatie eveneens om de geheel eenvoudige en fundamentele kennis: de beslissing voor dit christelijk geloof is weliswaar een beslissing van de mens, maar nu juist geen beslissing die hij in en uit zijn eigen vrijheid voltrekt. Dat onderscheidt haar van alle andere beslissingen, dat zij beslissing is voor God de Heer en dat de vrijheid van de mens daarin geofferd is. Dat maakt zijn binding ernstig en dat maakt zijn beslissing zeker, noodwendig en onomstotelijk. Maar wie neemt dan werkelijk de beslissing voor God de Heer ? Wie dat werkelijk doet, wie dus gelooft, zal daarbij nooit meer zijn eigen vrijheid in aanmerking nemen. Maar dit is de leer van het christelijk geloof over zichzelf: dat zij op een geheel en al onverdiende en onbegrijpelijke keuze berust, waardoor zij gelooft dat niet de mens vrij is om te geloven of niet te geloven, maar dat God vrij is om zich naar het Hem belieft zich te erbarmen of te verstokken. Nog eenmaal komt ook in deze reformatorische leer elk woord van de gevallen beslissing vandaan. Wie enkel over het geloof denkt wordt nooit degene die uit het geloof denkt. Tot deze slotsom moet men wel komen, want zij ligt in deze leer opgesloten. De Reformatoren dachten vanuit het geloof dat rechtvaardigt, daarom, omdat daarin God de eer wordt gegeven. Daarom leerden zij in navolging van Luther en Calvijn beiden de onvoorwaardelijke dubbele predestinatie, hetgeen betekent: de volstrekte vrijheid van God. Deze leer zegt, dat evenals Jezus Christus zelf, ook het geloof in Hem geen eigen mogelijkheid van de mens zelf is, maar de grote reddende mogelijkheid van God voor hem: het wonder van de Heilige Geest, dat niemand zich nemen kan. De gelovende mens heeft werkelijk geen tijd zijn geloof ergens anders vandaan te halen. Hij heeft zijn beide handen vol aan het ontvangen ervan, telkens opnieuw. Dit is de beslissing van het geloof, dat het de mens vanuit het geheimenis van God wordt geschonken om God voor zijn Heer te houden. Komend van deze beslissing vandaan kan de leer van het geloof dan ook niet anders luiden dan zoals in de predestinatieleer van de Reformatoren is geformuleerd.

Wat zojuist is gezegd kan van verre geen weergave zijn van wat de Reformatoren over het geheel van de christelijke waarheid hebben geleerd. Er moest slechts aan de hand van de vier hier uitgekozen punten zichtbaar worden gemaakt wat de eigenaardige richting was waarin hun leer verliep.

bijzondere richting

Deze richting was het bijzondere van hun leer, het zuivere, haar profetisch-apos-tolische eigenaard en het geheim van de hele reformatie. Deze richting was voor het oude en nieuwe katholicisme ongehoord. Deze richting heeft de reformatie in de evangelische kerk onvergetelijk gemaakt.

Maar wij hoorden het reeds: vaak genoeg is deze richting voor de telkens heersende mening en beweging in de evangelische kerk zelf iets ongehoords geweest. Hierom, omdat de richting van de telkens heersende beweging in de evangelische kerk heimelijk of openlijk, mild of scherp juist vaak de tegenovergestelde richting was! Merkwaardige tijden braken dan aan. De reformatie bleef dan wel overeind wat betreft haar waarde en gelding, maar de wijze waarop men zich met haar bezig hield, wekte de dringende verdenking dat men zich

maar het liefst ontdeed van het protest dat vanuit die verre geschiedenis als een onweerswolk opstak tegen de geest van de moderne tijd. De reformatie werd geliefd en geloofd, maar die liefde en die lof werden, onder zorgvuldige vermijding van het kritische punt, gericht op die elementen van de reformatie op grond waarvan deze nu juist geen reformatie van de kerk had kunnen worden. De Reformatoren in het bijzonder werden ijverig geciteerd en in de lucht gestoken wanneer er weer eens een jubileum voor de deur stond. Dan werden hun graven deugdelijk opgepoetst en versierd en dan verscheen temidden van plechtige bezweringen hier de geest van Luther en daar die van Calvijn zoals de geest van Samuel bij de waarzegster van Endor. Maar het kon op die momenten niemand ontgaan hoe opgelucht een ieder was, als bij het verdwijnen van deze doorluchte geesten men weer tot de orde van de dag kon overgaan. Het werkelijke leven van de kerk had nu eenmaal, voorzover zij door de heersende mening werd bepaald, meestal toch een geheel andere richting. En het kon niet anders, dat het in deze merkwaardige tijden problematisch werd, of de kerk in waarheid nog dezelfde was als voorheen: namelijk evangelische kerk.

Van een andere, aan de reformatie tegengestelde richting in de kerk moet worden gesproken, waar dit bijzondere, dit profetische en apostolische karakter van de reformatorische leer voor het denken en spreken van de kerk verloren gaat. Het gebeurt daar waar het denken en spreken van de kerk bij alle voorgewende goede wil gelovig te zijn, niet meer van deze gevallen beslissing vandaan komt. Niet hierin bestaat in zulke tijden de vervreemding ten opzichte van de reformatie, dat de christelijke waarheden die de reformatie op de kandelaar had gezet niet meer verkondigd of zelfs geloochend worden, maar juist hierin, dat men in zulke tijden overal de plechtige verzekering te horen krijgt dat de belijdenis in de kerk onaangetast moet blijven en dat het evangelie in de kerk moet blijven gelden en gehoord moet worden. Juist in zulke tijden -het is vaak zo gebeurd- zal er met betrekking tot de overgeleverde geloofsuitspraken een conservatieve wind waaien in de kerk, om niet te zeggen een reactionaire wind. Een al te openlijk liberalisme hoede zich in zulke tijden ervoor, niet ten prooi te vallen aan pogingen tot doodslag die dan juist in de mode plegen te zijn. Misschien dat het na krampachtige bemoeienissen in deze zin nog tot zeldzame doorbraken en veranderingen komt van de overgeleverde geloofsuitspraken. Maar wezenlijk en oorspronkelijk gaat het nooit daarom, als de evangelische kerk ontrouw wordt aan de reformatie. Wezenlijk en oorspronkelijk gaat het dan altijd daarom, dat men geheel ergens anders vandaan komt dan de Reformatoren deden, niet meer van de gevallen beslissing vandaan, maar vanuit de hogere eenheid van twee mogelijkheden, waarvan het christelijk geloof er één is, maar niettemin slechts één.

liberalisme

Men heeft het christelijk geloof dan niet prijsgegeven, maar men heeft zijn vrijheid er tegenover hervonden. Zijn vrijheid ! Dus toch liberalisme ? Ja, in de grond van de zaak wèl. Op het punt waar alles op aan komt dus toch liberalisme! Ja, hoe heftig men dat ook verafschuwt. Want dit is het liberalisme in de kerk: men kiest het geloof op bepaalde gronden. Men doet dat met ernst en overtuiging, maar men kiest het als een eigen mogelijkheid. Men bekent zich er toe, maar men wil die vele andere mogelijkheden naast het geloof ook niet over het hoofd zien. Het zijn immers mogelijkheden die men met dezelfde vrijheid ook zelf had kunnen kiezen. Men heeft daar principieel de tijd voor. Men wil ongetwijfeld God dienen en alleen God, maar men wil dat doen vanuit die hogere uitkijkpost van waaruit ook de dienst aan mammon een serieuze mogelijkheid is. Juist terwijl men God wil dienen, triomfeert de eigen vrijheid waarin men zichzelf fundamenteel in het centrum stelt. Dit centrum wordt gekoesterd en beaamd. Men heeft er tijd voor om te vergelijken en te overwegen, kortom men heeft tijd voor zichzelf. En in dit principieel ’tijd hebben’ voor zichzelf en voor zijn eigen mogelijkheden wil men nu ook het christelijk geloof verstaan, belijden, verklaren en verkondigen. Dat betekent echter, dat men het christelijk geloof verstaat als een mogelijkheid van het eigen zelf, een mogelijkheid waarvoor men tijd denkt te hebben. Met andere woorden: het geloof behoort nu tot de mogelijkheden die actueel en eigentijds zijn.

Zo moet het geloof verstaan worden, zoals men vroeger zei, in relatie tot de moraal, vervolgens in relatie tot de rede, vervolgens in relatie tot de humaniteit of tot de cultuur, en tenslotte, zoals vandaag, in relatie tot volk en staat. Als kind van zijn tijd grijpt men naar deze of gene bepalingen van de mens als waren het de enig juiste. En het geloof ? Wel, het geloof moet nu onder alle omstandigheden in relatie staan tot de mens die zo bepaald is. Anders, zo verzucht men, hangt het geloof in het luchtledige. Dat het geloof in die relatie staan moet, dat het onder alle omstandigheden een ethisch, een redelijk, een humaan of, zoals vandaag, een volks geloof moet zijn, dat is zo stilletjes aan merkwaardig zeker en gewichtig geworden. Moet men niet zeggen: even zeker en gewichtig als het geloof zelf ? Ja, moet men misschien niet zeggen: nog veel zekerder en gewichtiger dan het geloof zelf ? Of openlijk: wat is in zulke tijden zekerder en noodzakelijker: de relatie van het geloof tot de moraal, de rede, de humaniteit, de cultuur, het volk of de staat, kortom de zelf bepaling van de mens of het geloof zelf ? Dit is in ieder geval zeker, alle interesse, alle ijver, alle hartstocht gaat in zulke tijden uit naar de relatie van het geloof, niet naar het geloof zelf, niet naar het belijden. Het geloof en het belijden plegen dan nog wel als vanzelfsprekend te worden voorondersteld, toch is het een ander geloof geworden. Het geloof is nu discutabel geworden, zoals de andere menselijke mogelijkheden waarvoor men kiezen kan. Discutabel daarom, omdat nu de relatie tot die andere mogelijkheden tot de vooronderstelling van het geloof is geworden. Vrij is het geloof nu niet meer. Het kan nu enkel nog zijn, wat het krachtens de vrijheid van mensen is en wat het in die relatie zijn kan. Mag het nog altijd een hoogst orthodox geloof zijn (er is in de achttiende eeuw een prachtige orthodoxie geweest die zich in deze situatie bevond), toch zal dit geloof zich tegenover zijn tegenstanders hebben te verantwoorden en verplicht zijn, antwoord te geven op hun vragen en hun verlangens. Doet het dat niet en toont het zich niet ethisch, redelijk of volks, dan dreigt reeds heimelijk de opzegging van het geloof.

getemd geloof

Het is nu wellicht een geloof geworden dat men zorgvuldig bewaart en ijverig onderhoudt, maar niettemin toch een getemd, een gevangen geloof dat in vreemde dienst is genomen. En des te meer dan, als men meent deze menselijke mogelijkheden met religieuze glans te kunnen omgeven, bijvoorbeeld door ze terug te voeren op een goddelijke oeropenbaring of ze te identificeren met een scheppingsordening of, nog hoger, met de goddelijke Wet, of tenslotte, heel direct, met de heilige Geest, die, zoals bekend, in ons allen woont. Als de mens werkelijk in staat zou zijn eigen bepaling op te vatten als het Woord van God dat hij in het geloof meent te verstaan, hoe zou het dan de urgentie kunnen hebben Gods Woord te zijn en niet opnieuw een woord dat hij tot zichzelf spreekt en daarom omvormt tot wat hij tot iets wat hij zichzelf te zeggen heeft ? Het is een ander geloof geworden, dit geloof dat zich door rede, cultuur, volk en staat in toom laat houden en meent zich enkel zo verstaanbaar te kunnen maken. Het kan niet anders of dit geloof zal zich betonen als dat geloof, waarin de mens beide kan en feitelijk ook moet: God dienen en de mammon!

Deze richting , die aan de reformatie tegengesteld is, zal, waar men haar heeft ingeslagen, vroeg of laat zichtbaar maken, dat men van de reformatie geheel vervreemd is geraakt. ‘Valt de mantel, dan moet ook de hertog vallen’ [IX]

Heeft men die richting eenmaal verloren, dan zal men op den duur tevergeefs orthodox willen zijn. Hoe zou men dan, om de vier hier genoemde punten nogmaals te noemen over het Schriftgezag, de erfzonde, de rechtvaardiging en de predestinatie nog zo kunnen leren als de Reformatoren hebben gedaan ? Zal men hun leer, die van zo elders vandaan kwam, überhaupt nog wel kunnen verstaan ? Zal deze hun niet eerst heimelijk, en vervolgens openlijk, absurd toeschijnen ? Zal men haar niet over de gehele linie moeten afzwakken of ombuigen tot zij ongeveer weer zo luidt zoals zij in het katholicisme geluid had en tot op heden nog luidt?

Is de afscheiding van het pausdom dan nog rechtmatig en noodzakelijk ? Wij kunnen hierop alleen maar zeggen: zo hebben de dingen zich tot nu toe nog altijd ontwikkeld, waar men de reformatorische richting die aan de vrijheid van God recht wilde doen verloren had ten gunste van die andere richting die de vrijheid van God en de vrijheid van de mens samen recht wilde doen, met als resultaat dat men niet verder kwam dan de vrijheid van de mens. Er ontstaat dan werkelijk iets heel anders: een ander geloof, een andere Christus, een andere prediking, een andere geest, een andere kerk. Men mag er dan over twisten of men deze andere kerk liever het etiket opplakt van mensheids-kerk of liever van volks- of staatskerk en of haar prediking zich meer oriënteert op de enkeling of op de gemeenschap. Het is een nutteloze strijd ! Maar de kerk van de reformatie, die geboren is uit de beslissing voor het christelijk geloof, geboren uit het Woord van God, zal zij zus of zo niet meer zijn, maar de kerk van de heimelijk of openlijk triomferende natuurlijke theologie, kerk van het optimisme, kerk van de werkgerechtigheid, kerk van de menselijke overmoed die nergens groter is dan waar zij bovendien nog religieus wordt –een parallel van het pausdom in weerwil van al het anti-roomse gehuil dat men in hun zalen nog altijd zal kunnen vernemen.

opbreken!

Maar met de reformatie laat zich niet schertsen. Het is zeker op zijn plaats zich in ernst af te vragen of de Reformatoren met hun nieuwe fundering van de kerk niet iets hebben gewaagd, wat zij maar beter achterwege hadden kunnen laten, omdat de Europese mens tegen dit waagstuk niet opgewassen was. Men kan zich afvragen of zij ons niet een erfenis hebben nagelaten waarmee wij niets weten aan te vangen, omdat zij ons een ondraagbare last oplegt, omdat zij van ons een geloof verlangt, dat wij niet kunnen opbrengen, omdat het geen recht doet aan wat ons nu eenmaal aan het hart ligt. Zo kan men in alle ernst vragen. En wie die dingen zo meent te moeten zien, laat hij als eerlijk man zich ervoor inzetten om met de Reformatoren kerk te stichten op de grondslag van Jezus Christus, in plaats van op de ‘betere’ grond van openbaring en rede, geloof en weten, evangelie en volk. Van een beroep op de eenheid met de reformatie zie men in dat laatste geval eerlijkheidshalve liever af. Voor de gemeenschappelijkheid met het rooms-katholieke denken hoeft men zich in dit laatste geval dan niet meer te schamen. Ja, en wat de Luther-herdenkingen betreft, zij kunnen dan beter achterwege blijven. Kunnen we ze niettemin niet loslaten en willen we desondanks evangelische kerk, kerk van de reformatie zijn en blijven en willen we ons niet ontdoen van haar erfenis en willen we ook de reformatie zelf niet anders hebben dan zo, zoals zij nu eenmaal was, ook nu nog: het levende begin van onze kerk, ja, wat blijft ons dan anders over dan ons te laten ondervragen door de richting, die zij had, om deze te vergelijken met de richting die wij hebben. De reformatie als beslissing zal dan de evangelische kerk van vandaag vragen naar haar beslissing. En als wij stand houden voor haar vraag, dan zal wel duidelijk worden of er ook onder ons nog zoiets bestaat als een beslissing die gevallen is, en daarmee dan ook een legitieme reformatorische belijdenis en een zuivere reformatorische leer, of alleen maar een compromis, maar dan hebben wij geen recht meer ons op de reformatie te beroepen. En als dan aan het licht komt dat daarvan in de heersende beweging van de evangelische kerk geen sprake kan zijn en dat zij niets anders is dan de laatste, vitaalste en voltooide gestalte van de grote ontrouw van het neo-protestantisme jegens de reformatie – nu, dan weten tenminste allen die deze beweging niet ten offer vielen op ondubbelzinnige wijze wat hun te doen staat.

Wat staat hun te doen ? Zij hebben, gesterkt door wat de reformatie ons juist vandaag te zeggen heeft, in verzet te gaan. In de naam van de ware kerk tegen de in de gestalte van deze beweging heersende valse kerk. En daarin moet dat verzet bestaan, dat zij zich, in onderscheid tot de heersende beweging, zich weer onvoorwaardelijk en vrolijk, zoals 400 jaar geleden gebeurd is, stelt achter de gevallen beslissing. Onvoorwaardelijk, zeg ik. Want wie tegenover deze beweging niet iets totaal anders wil en daarom doet als zij, die is hier onbruikbaar. Tussen beslissen en niet-beslissen kan niet nog een keer bemiddeld worden. Tussen Luther en de paus, tussen Luther en de dwepers bestond ook geen compromis. Bemiddeling kon hier enkel betekenen: naar de vijand overlopen. Vrolijk is het verzet dat hier gepleegd moet worden. Achter de gevallen beslissing trekt men immers vrolijk zijn weg, zelfs al was men met één tegen honderd. Vrolijk omdat men zijn tegenstander niet te duchten heeft. De zaak van de vandaag heersende beweging is geen sterke zaak. Wie de reformatorische richting verloren heeft, die heeft –hoe geweldig hij zich ook voordoet- zijn ruggengraat verloren. Hij zal niet duidelijk kunnen maken wat hij duidelijk wilde maken.

Toen de oude Zwitsers bij Sempach [X] ten strijde trokken tegen de gepantserde falanx van Leopold van Oostenrijk, moet een van hen geroepen hebben: ‘sla op hun speren, want zij zijn hol’ ! Zij zijn hol! Dat had ook gezegd kunnen worden zonder elk betoon van uiterlijk vertrouwen. En het is zelfs beter als men het zonder uiterlijk vertrouwen zegt. Het gevaar van de verwoesting van onze evangelische kerk is waarlijk geen zodanige die met menselijk verzet, onverschrokkenheid, vrolijkheid of vertrouwen tegemoet getreden kan worden. Het verzet, dat vandaag geboden is, zal zich op de beslissing van de reformatie slechts dan kunnen beroepen als het zichzelf zal kunnen vinden in de woorden van Calvijn , waarmee ik ditmaal zou willen besluiten: ‘De reformatie van de kerk is Gods werk en is van menselijk hopen en menen even onafhankelijk als de opwekking van de doden of een ander wonder van deze aard. Daarom moet men met betrekking tot de mogelijkheid daarvoor iets te kunnen doen, niet wachten op de goede wil van mensen of op veranderingen in de tijdsomstandigheden, maar moet men midden door de vertwijfeling heen opbreken. God wil dat zijn evangelie gepredikt wordt. Laat ons dit gebod gehoorzamen en gaan waarheen Hij ons roept ! Wat het succes daarvan zal zijn, daarnaar hebben wij niet te vragen’. [XI]

(vertaling: dr N.T. Bakker)

Opgenomen in een bundel met door Nico Bakker vertaalde opstellen van Karl Barth ‘God is God’. Voor de inhoudsopgave en het voorwoord klik hier) God is God

Pagina's: 1 2 3