Hoop en nood, Barths Tambacher rede


In Christus heeft God bekend gemaakt in welke beweging de wereld en die haar bewonen opgenomen is. Christenen zijn degenen die begrijpen dat de wereld in deze beweging begrepen is. Zij bezinnen zich op hun plaats in deze beweging. Aan hen wordt in de maatschappij zichtbaar wat het betekent, dat Christus in de maatschappij is. Daarover spreekt Barth in de delen III, IV, V van de Tambacher rede: Der Christ in der Gesellschaft.

Structuurbepalend voor dit deel van zijn lezing is de trits: these, antithese en synthese. Met het eerste deel van zijn lezing in gedachten is het wel duidelijk, dat het Rijk Gods als synthese niet het resultaat is van de botsing tussen these en antithese. Het rijk Gods, Zijn beweging, die in de opstanding van Christus openbaar wordt, gaat voorop. Zij is bepalend voor de houding van de Christen jegens het bestaande (de these) en jegens de oppositie, de revolutie tegen het bestaande (de antithese). Barth keert dus de gebruikelijke volgorde om. ‘Het oorspronkelijke is de synthese, uit haar eerst ontspringt de antihese, vooral echter stellig ook de these zelf’(25). Dit heeft grote gevolgen voor de houding van de christen in de maatschappij; de houding waardoor hij een teken van hoop kan worden.

De these

De bestaande wereld, het leven dat wij leven, wat er in onze wereld gebeurt, is het uitgangspunt. Daar begint Barth. In zijn tekst hoor je de aarzeling. Moet je daar, bij de wereld die door het kwaad gekenmerkt wordt wel beginnen na de catastrofe van WOI? Gaat het er niet om juist bij de oppositie jegens het bestaande te beginnen? Is dat niet de plaats die de christen in de maatschappij moet innemen?

Barth doet dat niet. Het Rijk Gods begint niet pas met onze protestbewegingen. Christus is niet alleen de verlosser. Hij is ook de schepper, door Hem en tot Hem is alles geschapen. Daarom is er van godswege niet een alleen een nee tegen het bestaande. Het ja tegen de wereld zoals die is, is het eerste. Dit ja dienen christenen in de maatschappij in hun optreden te verdisconteren.

Om ongelukken te voorkomen (een kritiekloze aanvaarding van het bestaande, conservatisme zonder meer) moet er op gelet worden hoe Barth de these formuleert. De these wordt niet ontleend aan het bestaande zoals het is, maar aan de synthese in God. De these wordt vanuit deze synthese begrepen. Concreet wil dat zeggen, dat het bestaande in het licht Gods gezien wordt. Dat heeft verstrekkende gevolgen voor de houding van de christen in de maatschappij.

Zijn houding jegens het bestaande wordt niet bepaald door de ontaarding van de wereld, door de vaak dodende logica van het bestaande. Juist omdat hij weet dat de schepper van de wereld dezelfde is als degene, die in Jezus Christus zijn Rijk geopenbaard heeft, schouwt hij oneindig veel dieper. Hij weet van de oorsprong er van. Hij weet in welke beweging het bestaande opgenomen is. Ook in de versluiering ziet de christen de wereld in het licht van het Rijk Gods. Hij ziet het bestaande in het licht van de eeuwigheid. Dit betekent dat hij het bestaande onmogelijk kan eren als het enig mogelijke, zich er vasthoudend voor inzetten dat het behouden blijft. Wetend van de oorsprong, zijn opgenomen zijn in de beweging Gods, kan de christen, ontdaan van de conservatieve kramp, het bestaande in alle nuchterheid en naïviteit onder ogen zien. Hij weet van de synthese die in de these bedoeld is.

Hij staat daardoor ontspannen en altijd met hoop in het leven, solidair met alle anderen, die net als hij aan de wetmatigheden van het bestaande onderhevig zijn. Hij is in de wereld, maar hij is niet van de wereld. Hij laat zich in zijn handelen door de andere ‘wetmatigheid’ leiden. Hij ziet de wereld als een gelijkenis van het Rijk Gods. Het is niet het Rijk Gods, maar in de wereld wordt dat Rijk wel weerspiegeld. Daarom kan de christen in kalmte deelnemen aan de maatschappij. Hij zoekt immers de zin van wat is niet in het bestaande, maar in de gelijkenis die het bestaande heeft met het in Christus geopenbaarde Rijk Gods. Om het huiselijker te zeggen. De christen raakt niet ondersteboven van wat er allemaal in de wereld gebeurt, omdat hij weet heeft van het Rijk Gods, dat de zin van het bestaande is.

Concreet betekent dit dat de christen het bestaande bevraagt op de gelijkenis met het Rijk Gods. In het bestaande wordt gezocht naar deze verbondenheid met de zin en het doel van het bestaande. Het accent valt daarbij op het woordje ‘in’. Het is een in solidariteit met alle anderen nuchter en zakelijk zoeken naar analogieën, in de hoop dat in het bestaande het Rijk Gods oplicht. De christen staat in de maatschappij en onttrekt zich daar niet aan.

De antithese

Net als de these ontleent de antithese zijn kracht en inhoud aan de synthese die voorafgaat. Het lijkt een theoretische spitsvondigheid, maar in de praktijk is het een wereld van verschil.

 In de antithese gaat het om het verzet, de oppositie jegens het bestaande; het nee tegen het bestaande. Het is de houding, die meer dan bij de these het geval is bij christenen lijkt te horen. Verschilt immers het Rijk God immers niet grondig van het bestaande? Wie om zich heen kijkt, krijgt de voorbeelden overvloedig aangereikt. Revolutie, verzet lijkt voor de christen in de maatschappij de voor de hand liggende keuze. Barth zet daar in dit gedeelte van zijn rede een vraagteken bij. Zijn vraag luidt of dit verzet voortkomt uit de ontzetting over wat er gebeurt of uit de kennis van het Rijk Gods? Net als bij zijn beschouwing over de these verzet Barth zich ook hier tegen het handelen dat zijn prikkels ontvangt door wat er voor onze ogen zich afspeelt. Handelen dat antwoordt op het handelen van anderen. Het handelen dat bepaald wordt door de dodelijke logica  van het bestaande. Daartoe rekent Barth alle pogingen tot verzet en revolutie, die reageren op misstanden in het bestaande. De pogingen die recht te zetten leiden uiteindelijk tot een bevestiging van het bestaande. De revolutie verandert de wereld niet, maar versterkt juist het bestaande. Het is een ijdel pogen, een uiting van de zelfoverschatting van de mens, die denkt de wereld op eigen kracht te kunnen veranderen. Het is de pretentie van de mens dat hij zich aan de logica van het bestaande kan onttrekken, zich onderscheidt van de anderen.

Het verzet moet radicaler. Het wordt radicaler wanneer het handelen niet voortkomt als reactie op het bestaande, maar geënt is op de enige echte revolutie: de revolutie die in de opstanding van Jezus Christus voltrokken is, m.a.w. het handelen dat zijn kracht ontleent aan de synthese die voorafgaat. Daarvan weet de christen in de maatschappij, daarvan getuigt hij. De christen wordt ook bevrijd van de revolutionaire kramp.

Dit revolutionaire getuigenis klinkt binnen de bestaande orde. De these wordt door de antithese niet ongedaan gemaakt. De christen in de maatschappij blijft in naïviteit trouw aan het bestaande en zoekt in het bestaande naar bewegingen die naar het Rijk Gods verwijzen. Hij zoekt in de antithese de synthese die in de these bedoeld is.

Dat wil niet zeggen, dat er een balans tussen these en antithese is. Er is geen sprake van een gelijkheid tussen het naïeve aanvaarden van het bestaande en de kritische houding binnen het bestaande. Het accent valt op de antithese. In de kritiek wordt de verwijzing naar het Rijk Gods het meest zichtbaar. Het Rijk Gods keert zich immers ten aanval tegen de maatschappij. De christen in de maatschappij kan daarom niet stil blijven staan bij de gelijkenis van het bestaande met het Rijk Gods. Hij verlangt er naar dat het vergankelijke het onvergankelijke aandoet. Hij kan geen toeschouwer blijven. Hij kiest ijHij in het bestaande voor die bewegingen die het meest radicaal het Rijk Gods weerspiegelen. In zijn dagen was dat bijv. de sociaaldemocratie. Daaraan doen christenen als mee-hopende en medeschuldige kameraden mee.

De synthese

De zo opgevatte these en de antithese zijn de gezichtspunten, die het handelen van de christen in de maatschappij bepalen. Daarin komt tot uitdrukking dat christenen begrijpen wat hun plaats in de beweging Gods is. Hun handelen maakt zo zichtbaar, dat de wereld in deze beweging opgenomen is. Anders gezegd, door zo te handelen maken zij zichtbaar, dat de radicale breuk met het bestaande, het voorlaatste plaatsgevonden heeft en plaatsvindt in de beweging van God, waarvan de opstanding van Jezus Christus getuigt. Dat is de allesbepalende synthese die vooraf gaat. Dat is de grond van de hoop voor de wereld. Dat zet het handelen van christenen in het licht van de vrijheid. Deze synthese kunnen en hoeven zij niet zelf te voltrekken, ze mogen ervan uit gaan en er van getuigen. Dat maakt het handelen van de christen in de maatschappij, ook al is het omgeven door vele vragen, ten diepste hoopvol.

At Polhuis

(In de Waagschaal, jaargang 48, nr. 1. 12 januari 2019)

Pagina's: 1 2