Barth’s doopleer als wig in het denken en handelen van de kerk

logo

 

TWEE KORTE NOTITIES BIJ BARTH’S DOORLEER

In de vorm van een reaktie op het artikel van G. J. Bach enz. in ,,In de Waag­schaal” nr. 72, 13-9-1975.

  1. Pasen en Pinksteren

De doop leer van Barth valt in twee grote stukken uiteen: de waterdoop en de geestesdoop. Deze twee dienen van elkaar onderscheiden te worden zij het ook niet gescheiden.

Barth doet dat zorgvuldig Dogmatisch is dat een indrukwekkende prestatie. Zijn dogmatische uiteenzettingen verwijzen echter onvoldoende naar de liturgie. In de liturgie-vormen in de -westerse katholieke traditie van de vieringen van Pasen tot Pinksteren is de éénheid en onderscheidenheid van Pasen en Pinksteren bele­den, al even indrukwekkend!

De 50-dagen tussen Pasen en Pinksteren is de uitdrukking van een gevierde gelijktijdigheid, in een karikaturale kosmos. Deze gevierde gelijktijdigheid geldt ook voor waterdoop en geestesdoop.

Het dogmatisch spreken heeft zijn grenzen en het is Barth, die ons daar telkens op wijst.

Wie de liturgie van de kerk van binnenuit leert kennen, ontdekt, tot zijn blijde verrassing, als het ware van de andere kant, tegen die zelfde grenzen op te lopen. Het moet een notitie blijven. Wel wil ik zeggen, dat ik reeds verscheidene jaren en met nog steeds toenemende vrucht twee dingen tegelijk doe: Barth lezen en de liturgie van de katholieke traditie vieren; Barth lezen vanuit de liturgie en de liturgie vieren met in achtneming van Barth.

  1. Mondigheid

In de doopleer van Barth zit naar mijn overtuiging één vreemd element. En dat begint op blz. 180. ,,De zuigeling is per definitie een onmondig object, aan wie de doop voltrokken wordt”.

Ik ben ervan overtuigd, dat de vulling van het begrip onmondig, en dus ook van mondigheid, hier niet theologisch-dogmatisch, maar psychologisch is. Terecht wordt door G. J. Bach c.s. gezegd, dat Barth op blz. 180 eigenlijk klaar is. Maar dat wil dan alleen zeggen dat Barth klaar is – want wij zijn helemaal niet klaar. „Een vrije, bewuste beslissing van verantwoordelijke mensen” – wat betekenen die woorden?

En wat richten we aan als we die vanuit psychologische categorieën gaan invullen? Ik ben bang, dat we daarmee een groot onheil aanrichten. De vrijheid waarin de Heer ons plaatst is geen psychologische categorie. Op dit punt moeten we de doopleer heel anders vervolgen.

Daarvoor wil ik twee overwegingen aanreiken:

a) De bijbel vertelt het verhaal van de omgang tussen God en de mensen. Onze aandacht zou veel meer gericht moeten worden op de vraag hoe God zijn daden

De vraag wat God doet heeft ons al te zeer beziggehouden.

In dit verband betekent dit, dat de plaatsvervangende beslissing van God de basis is van onze vrijheid.

En die vrijheid maakt ook de zuigeling „mondig” n.l. doordat anderen én in zijn plaats antwoorden én hem of haar juist zó de christelijke vrijheid geven.

b) In het verhaal van deze omgang van God en de mensen spelen speciaal geroepe­nen, uitdrukkelijk afgezondenen een onmisbare rol. In het verband van de doop ontdekken we vroeg of laat, dat een theologie van het ambt verzwegen of onverzwegen, uitgewerkt of genegeerd, de doopleer beslissend beïnvloedt. We worden immers gedoopt en dat kan nooit betekenen, dat we via een ander onszelf dopen.

De bedoeling van deze twee notities is om de discussie over de kinderdoop die door de conclusies m het laatste artikel van G. J. Bach leek te worden beëindigd, weer te openen.

Uitdrukkelijk langs andere wegen dan b.v. vanuit de objectieve geldigheid van Gods genade, of de analogie met de besnijdenis van Israël, of de mythe van de volkskerk.

Ik vond, dat de laatste alinea in het genoemde artikel wat te vlot het proces van „de psychologische individuatie” bij de doopleer toepast, omdat m.i. uitgerekend de doop een verbondsteken is en een akte, waarin de verbondenheid en de solidariteit wordt beleden en gevierd.

A.K. van Kooy

(In de Waagschaal, nieuwe jaargang 4, nr. 15. 25 oktober 1975)

Pagina's: 1 2 3