Barth en Rosenstock. Een keuze?

Ingezonden

Barth   of  Rosenstock.  Een   keuze!

  1. De vervanging van het vraagteken in de titel van de twee artikelen van Dr. J.M. Hasselaar door een uitroepteken wijst op de volslagen onmogelijkheid van een gesprek. Jezus sprak reeds, dat het on­mogelijk is twee heren te dienen. Wie voor Rosenstock kiest moet Barth achter zich laten. Wie Barth met een scheutje Rosenstock vermengt, lost of Barth op, of vermoordt Rosenstock.
  2. Dr. Hasselaar  kiest   als   „puntje   bij paaltje” komt Barth als no.  1 en maat­gevender. Daarmee vermoordt hij Rosen­stock en verstaat ook de heer Leenman niet.
  3. De min of meer openlijke suggestie, dat   de  heer  Leenman   Rosenstock  niet geheel   verstaan   heeft   wordt   ten   volle gelogenstraft doordat Rosenstock zich persoonlijk  zeer   verheugd   en   volledig „einverstanden”   heeft  uitgesproken  met de twee artikelen van de heer Leenman. Misschien  dat  Dr.   Hasselaar  zich  eens gaat afvragen in hoeverre hij Rosenstock goed    verstaan    en    weergegeven    heeft. Voor mij is het zeker dat dit niet zo is. Dat kan ook niet, want hij heeft Rosen­stock met theologische ogen en oren gelezen. Rosenstock schrijft en spreekt van een weg, die aan de theologie voorbij geko­men is.
  4. Niet Barth   maar   Rosenstock   heeft vóór    1920    geschreven    en    gesproken: (over   Duitsland   na Versailles)    „Wir sind  in  der Nacht,  nur in  der Nacht. Und da ein Uhr vorüber ist, so wird es erst   jetzt   ganz   hoffnungslos   still   und schweigsam.  Die  grenzenlose  Bangigkeit wird  noch  viele Deutsche in  den  kommenden Jahrzehnten zu Revancheplanen, Restaurationsversuchen und gewaltsamen Entspörungen  treiben.   Wir  werden  den Versuch eines Lügenkaisertums durchzumachen  haben, weil diese  Krafte nicht rasten   werden,   ehe   sie   nicht   widerlegt sind.  So wird  dieser Kirchen-,  Parteien- und  Stammespferch  Deutschland  durch sie   in   ejne   Holle   verwandelt   werden, (uit „Hochzeit des Krieges und der Revolution”, blz. 243).Wie dit hoofdstuk en dit boek verder leest vindt daar eveneens de Jodenver­volging voorzegd. Niemand hoorde naar dit woord. Ook Barth niet, die zich uit Patmosverlag terugtrok, zich van Rosen­stock afkeerde en, die naar zijn eigen woorden „Dogmatiker werd”, ook al stonden alle kerken leeg. Rosenstock zei neen tegen een hernieuwd professoraat, een ministersportefeuille of redacteur­schap van een tijdschrift, maar ging bij Daimler Benz werken.Bij al het goede wat van Barth’s houding in Hitler Duitsland gezegd mag worden is het toch ongelooflijk gortig Barth aan Rosenstock als medicijn voor te houden om Rosenstock te bewaren voor natuur­lijke theologie.
  5. Met Dr. Hasselaar en Dr. Buskes en Prof. Bakker en alle theologen van Barth tot Bultmann  en   Tillich   zijn  wij   geen tijdgenoten,   ook   al   leven   wij   allen   in 1962. Daarom is er geen sprake van ver­staan.   Dr.   Hasselaar   en   Prof.   Bakker hebben een theologische bril op en moe­ten daarmee zowel Rosenstock als Leen­man misverstaan. Een gesprek is voorals­nog   onmogelijk.    Barth   of   Rosenstock.
    Een keuze? Ja!

M. Van Vliet. 

De redactie vraagt om een kort antwoord aan de heer van Vliet. Een beetje moei­lijk is dat wel, omdat van een „gemeen overleg” op deze wijze geen sprake kan zijn. Bekend is de klacht van K. Barth, waarin hij uitriep: moge de Here God mij behoeden voor „de” barthianen! Het schijnt mij nu toe dat Rosenstock-Huessy nog met groter recht en reden met het oog op zijn aggressieve paladijnen deze klacht tot de zijne kan maken. Tenminste als dit het geestelijk en cultureel klimaat is, waarin de vruchten van deze grote den­ker moeten rijpen. Ik heb echter te grote eerbied voor Rosenstock’s levenswerk en voel mij ook voor de toekomst nog te zeer op hem aangewezen, dan dat de ge­lijkschakeling van zijn denken met dit onrijp geschrijf nog verder overwogen kan worden.

Men moet iedereen het genoegen gunnen zich van de theologische inspanning ont­slagen te achten. Van Barth weten wij dat de theologie een hulp-wetenschap is, die daarin haar vreugde zoekt zelf min­der te worden. Weet iemand dus betere wegen open te leggen hij spreke er vrijmoedig van en tone het in zijn wer­ken! Het gaat mij echter wat ver als theologie-beoefening ongeveer gelijkge­steld wordt met het plegen van de dood­zonde, waarvoor geen vergeving mogelijk is. En dat dan wel van Barth tot Bakker; van Buskes tot Tillich!

Het meest erge en ook het enig ern­stige vind ik de vanzelfsprekendheid, waarmee gesprek en communicatie worden afgesneden. Dit is de geest, waar ik in de aanhef van mijn artikel even op wees en die slechts wederstaan kan wor­den. Een eventueel teleurgesteld zijn in de houding van de kerk t.o.v. de maat­schappelijk-industriële problematiek rechtvaardigt zulk een minachting voor de communio zeker niet. Naar mijn over­tuiging kan dit op het humane vlak slechts op een nieuw, extra-hard, barbarendom uitlopen. Ik dacht bepaaldelijk van Rosenstock geleerd te hebben dat wij door de verschijning van Christus ver­heven waren tot de rang van de „gelijk­tijdigheid”! Maar dit wordt dus door hen, die zich zijn volgelingen noemen, ontkend. Waarmede dan in negatieve zin het „einde der tijden” over ons gekomen zou zijn.

M. H. Hasselaar

(In de Waagschaal, jaargang 17, nr. 21. 28 juli 1962)

Pagina's: 1 2 3