Tussen al het andere in – Het verdwenen hoofd van Petrarca

TUSSEN AL HET ANDERE IN – Het verdwenen hoofd van Petrarca

Zevenhonderd jaar geleden, op 20 juli 1304, werd Francesco Petrarca, één van de grondleggers van het humanisme en één van de vaders van de renaissance, in Florence geboren. Als hij één dag langer had geleefd, zou hij zeventig jaar zijn geworden. Hij overleed 19 juli 1374. In het thans Arquà Petrarca geheten plaatsje bevindt zich zijn graftombe en blijkens een bericht van John Hooper in de Guardian van 6 april jl is er over deze tombe grote deining ontstaan. Ik wil u niet onkundig laten over wat na de dood van Petrarca is gebeurd, maar eerst moeten we nog wat over deze belangrijke figuur uit de geschiedenis bij zijn leven horen.

De grote gebeurtenis in zijn leven is dat hij in de kerk van de heilige Clara in Avignon een meisje zag zitten, Laura geheten. Zij maakte op hem een verpletterende indruk, maar hij zou haar nooit de zijne kunnen noemen, zoals zijn stadgenoot Dante (1265-1321) zijn geliefde Beatrice ook alleen uit de verte heeft bemind. Beiden lieten echter hun geliefden voortleven in hun verzen.

Laura overleed in 1348. Petrarca bezong de levende Laura en betreurde de gestorven Laura in lyrische verzen. Hij heeft het sonnet zijn definitieve vorm gegeven en er de dichtertaal voor eeuwen mee vastgelegd. Laura was in de sonnetten niet alleen de onbereikbare ‘donna angelicata’ maar ook de verpersoonlijking van het schoonheidsideaal van de renaissance. In dat schoonheidsideaal werden de geliefden steeds hoger op een voetstuk geplaatst, zo hoog dat ze nauwelijks meer vrouwen van vlees en bloed waren.

Nu de graftombe met inhoud. Geleerden stelden een onderzoek in en ontdekten dat de schedel behoorde bij iemand anders dan Petrarca, waarschijnlijk een vrouw. Professor Vito Terribile Wiel Marin van de universiteit van Padua en leider van het onderzoeksteam zei tegen de Guardian dat er diefstal moet zijn gepleegd, maar wanneer en door wie? Ook zei hij: ‘Het is, om eerlijk te zijn, geen mooi zaakje’. We staan voor een duister mysterie.

In november van het vorige jaar werd door een hijskraan het deksel van de tombe gelicht. Men wilde het gezicht van Petrarca reconstrueren en zo komen tot een definitief portret ter gelegenheid van de 700ste geboortedag van de grote dichter op 20 juli. ‘Maar nu we zelfs zijn schedel niet hebben, is dat absoluut onmogelijk geworden’, klaagde professor Terribile Wiel Marin. En dat terwijl men dat tegenwoordig zo prachtig kan doen, kijk maar naar het meisje van Yde.

Al eerder, in 1873, was de tombe geopend. Ook toen was er een onderzoek en de onderzoeker was toen professor Giovanni Canestrini. Hij beweerde dat de schedel van Petrarca uit elkaar was gevallen toen hij met lucht in aanraking was gekomen. Maar, aldus prof. Marin, niemand van ons is er bij geweest toen dat gebeurde. Het kan ook heel goed zijn, dat Giovanni de schedel heeft laten vallen. Maar het kan ook zijn dat prof. Giovanni Canestrini een andere beschadigde schedel in de tombe heeft gelegd om die te laten doorgaan voor die van Petrarca en dat hij de echte mee naar huis heeft genomen. Wie zal het zeggen?

Toen de fragmenten van de schedel in de tombe werden verzameld en zo goed mogelijk in elkaar gezet, ontstond er twijfel. De twijfel werd gezaaid door een lid van het onderzoeksteam, dr Maria Antonia Capitanio. Zij merkte op dat de contouren in twee plaatsen, boven de ogen en beneden de oren, eerder pasten bij een vrouw dan bij een man. Het was een vrouw die een andere vrouw herkende, ook al was die vrouw al lang dood.

Om aan alle twijfel een einde te maken, werd besloten monsters van een tand en een rib te sturen voor analyse door dr David Caramelli, werkzaam aan de universiteit van Florence, om de fragmenten op hun DNA te vergelijken.

Het resultaat van de analyse was verbluffend. Dr Caramelli was er zeker van dat de monsters behoorden aan twee verschillende mensen.

Toen was er een nieuwe vraag. Zou de tand niet kunnen toebehoren aan Petrarca en de rib aan een ander? Prof Terribile Wiel Marin wist daarop na enig nadenken zelf het antwoord en hoefde daarvoor niet naar een andere universiteit uit te wijken. Het skelet minus hoofd droeg tekenen van kwetsuren door Petrarca tijdens zijn leven vermeld. Zo berichtte hij over een trap van een paard op zijn reis naar Rome in 1350. ‘Er is geen twijfel over het lichaam’.

Naast prof. Canestrini en zijn 19e eeuwse assistenten zijn er nog andere verdachten. In 1630 wist een dronken monnik, Tommaso Martinelli, geholpen door enige medeplichtigen, door een hoek van de tombe heen te breken en wat beenderen weg te nemen, waarschijnlijk om te verkopen. Martinelli en zijn maten werden gearresteerd, berecht en verbannen. Maar het gestolene werd nimmer gevonden. Zou daarbij de schedel kunnen zijn? Zou de dief zo slim zijn geweest om een andere schedel de plaats te laten innemen van de echte?

Er zijn verder nog een paar kleine diefstallen bekend. ‘Arquà is een tamelijk rustige plaats’, zei prof Terribile Wiel Marin, maar ook daar zijn mensen niet alleen geneigd tot alle kwaad, – er zijn er die er niet voor terugdeinzen het kwaad ook te doen.

Wie een schedel uit de tombe wil halen, moet een flink gat aan de zijkanten maken of het deksel van twee ton oplichten. Beide operaties veroorzaken nogal wat lawaai en dat is heel verdacht.

Om het aantal verdachten te beperken, heeft prof. Terribile Wiel Marin monsters van de schedel gestuurd naar de universiteit van Arizona voor ‘radio carbon dating’. Wat dat precies is, weet ik niet. Ze kunnen daar, dat staat wel vast, bepalen hoe oud de monsters zijn.

‘Als we te weten komen dat de schedel dateert van zeg 1720, dan weten we dat we iedereen kunnen uitsluiten die voor die datum is overleden’. En dat zijn er heel veel. Het aantal verdachten wordt dus aanzienlijk verminderd.

Van dit onderzoek kan niemand snelle resultaten verwachten.

In deze rubriek komen vaak nogal wat namen voor. Ik zit alleen op mijn kamer, maar in mijn stukjes heb ik veel gezelschap. Dit keer komen vreemde namen voor. Bedenk, u behoeft ze niet te onthouden. Ik weet de namen al niet meer, als ik mijn oneigenlijke naam onder dit stukje heb gezet.

Michael Bource