Kierkegaard en Levinas

logoIdW

KIERKEGAARD EN LEVINAS

In een klein hoekje van zijn omvangrijke oeuvre schrijft Kierkegaard over schouwburg en kerkdienst. Op het toneel is een onzichtbare man die weliswaar onmisbaar is, maar toch niet wil opvallen. Opvallen is voor de acteur. Hem komt alle lof of afkeuring van het publiek toe. Maar zonder die onzichtbare man, zonder zijn fluisteren zal de acteur nooit tot zijn volle ontplooiing komen. Die fluisteraar, die souffleur is van wezenlijk belang.

In een kerkdienst gaat het anders toe. Men denkt dat de predikant de rol van de acteur vervult en dat de gemeente de rol van de toeschouwers heeft. Maar die gedachte, hoezeer gemeengoed, is volkomen fout. De predikant is de souffleur. Hij dient zo onopvallend mogelijk zijn werk te doen. Hij beschikt weliswaar over de complete text van het script, maar hij dient die fluisterend door te seinen. De gemeente, dat zijn de acteurs. Zij moeten gestalte geven aan wat hun wordt toegefluisterd. En wie is dan het publiek? Dat is de Here God zelf. Een kerkdienst verschilt daarin van de schouwburg dat het coram Deo zich afspeelt.

Ruim een eeuw later leerden wij van Emmanuel Levinas dat God bijna verdwenen is, maar nog niet helemaal. We kunnen Hem herkennen in het weerloze gezicht van een Medemens dat als een absolute eis op ons afkomt. Tot nu toe heeft nog geen filosoof of theoloog deze ijzersterke redenering onderuit kunnen halen.

Het is denkbaar dat deze gedachte na zeg een eeuw tot het geloof van de Gemeente zou kunnen gaan behoren. Als dan daarbij ook het gedachtengoed van Kierkegaard zou kunnen worden meegenomen, dan zou dat ook het einde betekenen van kermen en klagen over de Kerk.

Het is uw stukjesschrijver eenmaal overkomen, als een lichtglans van de toekomst.

Daar zaten zij weer, het echtpaar van middelbare leeftijd uit de Randstad. Zij behoorden tot de vaste zomerkerkgangers en gaven immer een andere dimensie aan de piepkleine Gemeente (waarover overigens geen woord kwaad) in onze piepkleine Kerk tegen de massieve toren uit 1250 aangebouwd. Toen gebeurde het: bij de Psalm na de schriftuitlegging keken zij bij elke regel elkaar strak en vreugdevol aan. En zij zongen op zijn Kierkegaards en à la Levinas: Gij zijt o Heer mijn schuilplaats en mijn haven/Gij zult aan mij al uw beloften staven/wat mij benauwt, Gij stelt U aan mijn zij/omringt met liedren van bevrijding mij! / Gij zult mij voortaan door uw trouw bewaken/Gij zult mijn leven vol van vreugde maken/Ik zal mijn weg lichtvoetig verder gaan/Gij gaat mij voor, Gij maakt voor mij ruim baan.

Sinds jaren liggen hun beider graven aan de voet van de toren.

Deze Psalm door hen gezongen wilde ik U niet onthouden.

                                                                                                                                 C. Balk