Op de derde dag opgestaan, weg van de doden

OP DE DERDE DAG OPGESTAAN, WEG VAN DE DODEN

Het Pascha

Hoewel Kerstmis het in onze Westerse wereld altijd in populariteit zal winnen, is toch Pasen voor de Kerk verreweg het belangrijkste feest. Dat is altijd zo geweest en in de Oosterse kerken nog steeds de praktijk. In zekere zin is iedere Zondag een herinnering aan de opstanding van Christus, maar één keer per jaar, op Pasen, staat de gehele zondag – soms met nog een ‘Tweede Paasdag’ er bij – uitsluitend in het teken van de opstanding.

Volgens het ‘Nieuwe Testament’ geschiedt de opstanding op de eerste dag van de week, ‘op de derde dag’ na Jezus’ dood. (1) Daarop is onze liturgische praktijk gebaseerd: Goede Vrijdag – Stille Zaterdag – Eerste Paasdag. Dit schema brengt met zich mee dat er onwillekeurig enige afstand ontstaat tussen dood en opstanding. Ook de gangbare vertaling van de Apostolische Geloofsbelijdenis: ‘wederom opgestaan’, suggereert een soort onderbreking, zoals de lente ieder jaar weer komt na de winter. Het woordje ‘wederom’ komt echter in de Griekse tekst niet voor. Er is geen sprake van een breuk. Boven dit artikel is ‘wederom’ dan ook weggelaten.

De chronologie van de evangeliën heeft uiteraard haar eigen recht. Dat geldt ook voor de gebruikelijke kerkelijke praxis. Toch is het goed te bedenken dat het ‘Nieuwe Testament’ de dood en de opstanding van Christus zo dicht mogelijk bijeen heeft gehouden. Het woord ‘Pascha’, dat wij met ‘Pasen’ vertalen, wordt in het Grieks zowel als in het Hebreeuws (Pesach) en Aramees gebruikt voor het geslachte Paaslam. Paulus kan daarom in 1Kor. 5:7v. Christus, met een duidelijke toespeling op zijn dood, ‘ons Pascha’ noemen. Ook de evangelist Johannes denkt bij ‘Pasen’ allereerst aan het sterven van Jezus. Daartoe laat hij het moment van zijn dood vallen op ‘de dag van de Voorbereiding van Pascha’ (19:14) d.w.z. in de namiddag van de 14e van de maand Nisan. Het lijkt niet toevallig dat dit precies het moment is waarop in de tempel het Pascha/Paaslam wordt geslacht. (2)

Johannes’ nadruk op Jezus’ dood blijkt ook hieruit dat hij spreekt over Jezus’ kruisiging als over zijn ‘verhoging’ (3:14). Hij verbindt dit niet met zijn opstanding maar met zijn kruisiging. Ook Paulus legt nadruk op Christus’ dood als hij stelt dat wij bij brood en wijn van het Avondmaal Christus’ dood verkondingen (1Kor. 11:26). Dat Jezus leeft is daarin begrepen. Het sterven van Jezus en zijn opstanding zijn theologisch twee kanten van dezelfde zaak. Op de Paasmorgen kijken wij a.h.w. even van de andere kant, maar wij kijken naar dezelfde zaak.

Bijbels gesproken is ‘Goede Vrijdag’ de ‘Eerste Paasdag’. Het is voor de prediking van de Kerk belangrijk dit vast te houden. Er is op Pasen geen enkele reden voor ongeremd triomfalisme. De Opgestane is onder ons in de gestalte van de verdrukte, de vernederde, de mens die door ons allen is afgeschreven, overgeleverd en afgevoerd. Hij draagt daarvan als het ware nog de littekens (Joh. 20:25-27). ‘Goede Vrijdag’ is op Pasen voor ons nog lang geen ‘gepasseerd station’.

Jezus leeft, niet ondanks maar dankzij zijn dood. Hij sterft onze dood (zie IdW 37, p.12-14). Wat dit betekent blijkt op de Paasmorgen als hij ‘weg van de doden’ is. Dat is geen bijbelse uitdrukking, maar de bedoeling is duidelijk: hij is vanaf nu, wat hij vanaf het begin geweest is, maar wat nu duidelijk is en herkenbaar en samen met hem vierbaar, niet onderworpen aan de macht die de doden in zijn greep heeft. ‘Doden’ zijn dat in alle betekenissen van dat woord, ‘biologisch’ zowel als sociaal, politiek en maatschappelijk. De Paasmorgen, het lege graf, is de zekerheid dat het schema van deze wereld, een schema waaraan wij ons niet kunnen onttrekken, een schema dat een schema is van de dood, voorbijgaat (1Cor. 7:31).

Visioen

Wat er nu precies in de tuin van Arimathea is gebeurd blijft verborgen. Geen van de evangelisten spreekt daarover. Dat moeten wij dan ook maar niet doen. Het is allerminst ‘orthodox’ aan te nemen dat het lijk na twee dagen werd gereanimeerd en het graf uit wandelde. Je kunt het wonder van de opstanding niet uitleggen als een mirakel van tot ontbinding overgegaan weefsel. ‘Lichamelijke opstanding’ betekent dat Jezus ‘lichamelijk’ leeft, d.w.z. niet als idee of ideaal, maar dat hij een beslissende macht is in onze werkelijkheid, in onze harde reële wereld, individueel zowel als maatschappelijk.

Iedereen die de evangeliën zo onbevooroordeeld mogelijk leest ziet dat de teksten vanaf de Paasmorgen in een heel ander register spreken dan daarvoor. Hoe het precies is gegaan met het lichaam van Jezus blijft ongezegd. Gezegd wordt alleen wat het niet is. Nadrukkelijk moet worden duidelijk gemaakt dat de opgestane geen ander is dan de gekruisigde. Ook het misverstand dat de opgestane een ‘geest’ is, een spooksel dat geen deel uitmaakt van onze realiteit, moet worden weerlegd en voorkomen. Maar afgezien daarvan zijn de teksten niet erg mededeelzaam. Je krijgt soms de indruk dat alles na Pasen in het evangelie een (noodzakelijk) postscriptum is dat, wanneer wij alles van het voorafgaande goed zouden hebben begrepen, gemist kon worden.

Dat gebeurt dan ook bijna bij Marcus. Hij heeft alleen het getuigenis van drie vrouwen die zich bij het open graf bijna dood schrokken. Hemelsoet veronderstelde m.i. terecht dat het ‘ontbrekende slot’ van Marcus een cyclische lezing veronderstelt waarbij na Pasen het hele verhaal opnieuw (en als nieuw) wordt verteld. Identiteit dus van het ‘postpaschale’ en het ‘prepaschale’ getuigenis. (3) In Matteüs is er behalve het woord van twee Maria’s nog de mededeling dat de leerlingen Jezus in Galilea ‘zagen’ (4) en daar een definitieve opdracht kregen. Lukas en Johannes hebben iets meer, maar ook daaraan is alles even vreemd. Jezus verschijnt, maar hij gaat door gesloten deuren en kan niet worden vastgehouden (Joh. 20:17, 19). Hij is plotseling onverwacht aanwezig maar wordt niet of nauwelijks herkend (Luk. 24:31, 37, Joh. 21).

Er kan over de opgestane Heer blijkbaar alleen in visionaire termen worden gesproken. Dat is niet krachteloos, integendeel, maar het gebeuren onttrekt zich hier wel aan onze controle. Wij kunnen niet meer naar hem, maar des te zekerder komt hij nu naar ons (Matt. 28:17v.).

Hij stond op en…

De opstanding als actuele gebeurtenis onttrekt zich aan onze waarneming en is dus voor ons inhoudelijk leeg. Zoals vaker in de bijbel wordt een gebeurtenis beschreven niet als losstaand ‘feit’, maar als consequentie van wat eraan voorafging of als motief van wat volgde, of als beide. Verleden en toekomst bepalen het heden, dat in het verhaal dit verleden en die toekomst dan ook reeds in zich heeft. Zo kunnen wij ook de opstanding verstaan.

Wat het verleden betreft zagen wij dat de opstanding van Jezus de keerzijde is van de kruisiging, die zoals de Apostolische Geloofsbelijdenis terecht suggereert, een samenvatting is van heel zijn ‘lijden.’ Zijn zeer bijzondere opstanding is de consequentie van zijn zeer bijzondere dood. Maar de opstanding draagt tegelijkertijd de toekomst reeds in zich en kan pas ook tegen die achtergrond worden verstaan.

In het ‘Oude Testament’ is er een gebruikelijk idioom dat dit aardig illustreert. Wij vinden het Hebreeuwse werkwoord ‘opstaan’ (QUM) herhaaldelijk ingressief gebruikt, d.w.z. het betekent op zichzelf niet zoveel, behalve dat het een belangrijke wending markeert in het verhaal. Er staat dan in het Hebreeuws ‘Hij (of zij) stond(en) op en ….’ Daar kan van alles achter staan. Enkele voorbeelden uit Genesis: ’en legde zich neer’ (19:35) ‘en keerden terug’ (21:32), ‘en ging’ (22:3), ‘en sprak’ (22:3), ‘en boog zich neer’ (23:7), ‘en zette’ (31:17), ‘en nam’ (32:23). De betekenis van ‘opstaan’ wordt pas duidelijk in wat erop volgt.

Zo kan men zeggen dat ook de opstanding van Jezus pas duidelijk wordt in wat er op volgt, wat er in zijn Geest gaat gebeuren. Matteüs, Markus en Johannes zijn daar zuinig mee. Ze laten veel aan de lezer, d.w.z. aan de gemeente, te doen over. Maar Lucas neemt daarop alvast een voorschot met het boek ‘Handelingen der Apostelen’, dat met goed recht ‘Handelingen van de Heilige Geest’ zou kunnen heten. Dat geschrift is geen kerkhistorische kroniek, maar in verhalende vorm uitlegging van de opstanding van Christus, uitlegging die overigens nog steeds open is.

Rochus Zuurmond

_______

1 De ‘eerste dag van de week’ bij alle evangelisten. ‘Op de derde dag’ (nl. na de dood van Jezus) vinden wij o.a. in Matt 17:23, Luc. 9:22 en Hand. 10:40 in aansluiting bij het ‘Oude Testament’: Hos 6:2 / 1Cor. 15:4 en Jona 2:1 / Matt. 12:40.
2 Over de juiste paasdatum gaat in de eerste eeuwen de zg. ‘quartodecimaanse’ strijd. Sommige kerken, vooral in Klein-Azië, vierden – waarschijnlijk in aansluiting bij Johannes en Paulus – het Paasfeest op de 14e Nisan, dus min of meer tegelijk met het joodse Pesach. Het concilie van Nicea (325) heeft daaraan op grond van anti-joodse motieven een eind gemaakt.
3 Alle evangelisten en in het bijzonder Johannes, vertellen het verhaal van Jezus’ leven in het licht van zijn dood en opstanding. De chronologie daarvan speelt evenals de ‘historiciteit’ van de gebeurtenissen een ondergeschikte rol. Zie hierover mijn boekje Verleden Tijd? over de ‘historische Jezus’ (Ten Have: Baarn, 1994).
4 Dezelfde uitdrukking bij een soortgelijke verschijning in 14:26.