Karl Barth toch nog plotseling overleden

KARL BARTH TOCH NOG PLOTSELING OVERLEDEN

BAZEL- Toch nog onverwacht is Karl Barth dinsdagochtend vroeg in zijn huis te Bazel overleden. Hij is 82 jaar geworden. De laatste jaren was zijn gezondheid minder maar hij knapte juist aardig op van de operatie die hij deze zomer had ondergaan. Maandag nog schreef hij een brief aan zijn collega Van Oyen ter gelegenheid van diens jubileum het schijnt een monument van menselijkheid en zelfreflectie op een jarenlange weg te zijn. Nu plotseling een hartaanval zijn leven hier stil heeft gelegd zal er veel weemoed zijn bij hen die beseffen dat een tijdvak in de theologie dat glanzend en onstuimig begon en daarna een bewogen ontwikkelingsgeschiedenis heeft meegemaakt, is beëindigd. De vrienden van het eerste uur zijn – op Thurneysen na – andere wegen gegaan. Barth bleef zijn eigen weg zoeken, ook al stootte hij daardoor wel eens naderen af. Voor wie hem de laatste jaren hier in Bazel heeft meegemaakt, was hij niet meer de Barth van de barthianen. Hij was een eeuwig jonge, nieuwe wegen zoekende theoloog, die met groot enthousiasme om zich heen zag en meedeed. Die studeerde op het Vaticaans concilie en opnieuw zich in Schleiermacher verdiepte.

Wel is het waar dat er over zijn nadagen een schaduw lag. De nieuwe theologie was hem een doorn in zijn oog. Als representanten fungeerde daarbij altijd ‘diese Dame’, Dorothé Sölle. Maar er was iets wat hem nog dieper trof. ‘Kijk ze eens aan, zoek hun foto’s eens op. Die droeve geesten! Het zijn Plattfusstheologen (Bazels dialect voor lekke band). Ze rekenen niet met de Heilige Geest en daarom doen ze of ze zelf de wereld moeten dragen’. Scherp en fel was hij, bijtend in zijn satire, terwijl hij zichzelf toch mild noemde vergeleken bij vroeger.

‘Wat zal dat zijn, als straks het gordijn opgaat en wij van alle schuld bevrijd daar zullen staan, en Christus daar!’ Hij kon de laatste tijd glanzend, zonder enige zweem van dweepzucht spreken over de dood en vooral de hemel. Nuchter, geestig en lichtvoetig ook: hij wilde er met Schleiermacher praten, met Bonhoeffer ook, en Calvijn, en natuurlijk Mozart. ‘Vergeet niet: de eeuwigheid duurt heel, heel lang’.

Zo eindigde mijn laatste gesprek met hem. Het was stil op de Bruderholz. De schemerlamp brandde op de studeerkamer. Barth zat onderuitgezakt in zijn stoel, rookte een grote pijp. We  spraken open en menselijk, doch diep in de theologie. En ineens lichtte het weer in zijn ogen: ‘U moet niet vergeten dat de eeuwigheid lang duurt, heel lang’. Zijn ogen provoceerden een antwoord. ‘Weet jij nog wat’, las ik erin. ‘Het zal dan wel levendig worden, daarboven, vooral in de hoek waar de oppositie zit’. Toen hij dit citaat uit een brief van hemzelf aan Thurneysen, geschreven in 1922 op de dag dat hij zijn eerste ere doctoraat kreeg, herkende, lachte hij schuddend, lawaaierig, met vrolijke ogen. Zoals alleen Karl Barth het kon doen. Geen vriendelijk grootvadertje, geen stokoude verstarde dogmaticus, maar een mens met een levende warmte en vooral met onvergetelijke, stralende, blijde ogen. Zo herinner ik me hem.

Barth studeerde theologie in Bern, Berlijn, Tübingen en Marburg, waarna hij achtereenvolgens hulpprediker in Genève en van 1911 tot 1921 predikant in Safenwil (Aargau) was. Zijn “Romeinenbrief” van 1919 over de dialectische verhouding tussen God en mens werd drie jaar later door een nieuwe bewerking gevolgd. Inmiddels was hij in Göttingen aangesteld als buitengewoon hoogleraar in de theologie. Vervolgens doceerde hij dogmatiek in Münster (1925) en Bonn (1930). In 1932 verscheen het eerste deel van zijn hoofdwerk. ‘Die kirchliche dogmatik’, waarvan het laatste en twaalfde deel in 1966 werd voltooid.

Na 1933 keerde Barth zich fel tegen de pogingen van de ‘Deutsche Christen’ om christendom en nationaal-socialisme met elkaar in overeenstemming te brengen. In 1934 weigerde hij de eed op Hitler af te leggen, verloor hij zijn leerstoel in Bonn waarna hij spoedig werd uitgewezen. (Bij zijn tachtigste verjaardag werd hij door de universiteit van Bonn tot erelid van het bestuur benoemd, ‘om een oude schuld te delgen’ zoals toen werd gezegd.) In Bazel vond Barth een nieuw arbeidsterrein.

dr A. Dekker

Trouw,  11 december 1968